In jouw vertaling wordt, als het gaat om het zogenaamde Hebreeuwse imperfectum en de Griekse aoristus, consequent de tegenwoordige tijd gebruikt. Bestaat er in het Hebreeuws of het Grieks dan geen verleden tijd? Vanwaar die opvallende keuze?
Er bestaan heel veel verleden tijden! In het Hebreeuws is dat de suffix-conjugatie, ofwel het perfectum. Dat is een verleden tijd, behalve als het de betekenis heeft van de toekomende tijd. Natan betekent normaal ‘hij heeft gegeven’ of ‘hij gaf’, maar soms betekent het ‘geven zal hij’ of ‘gegeven zal hij hebben’. Dus als de profeet zegt ‘het is geschied’ kan het ook betekenen: ‘het zal het nog geschieden’.
In het Grieks hebben we drie verleden tijden. In Bijbelgrieks komt als verleden tijd vooral het imperfectum voor. Het heeft de rol van het Hebreeuwse perfectum.
Er komt dus wel degelijk verleden tijd voor, maar het Hebreeuwse imperfectum en de Griekse aoristus worden vooral gebruikt als verteltijd. In het Bijbelgrieks bestaat ook een gewone tegenwoordige tijd. In het verhaal van de bruiloft te Kana is elk ander werkwoord bijvoorbeeld een presens. Daar gebeurt in de meeste vertalingen meestal niets mee, helaas. Ik wil dat juist laten zien.
Hoe kom je erbij dat de zogenaamde Hebreeuwse onvoltooid tegenwoordige tijd en de Griekse aoristus vooral een verteltijd zijn?
Verteltijd, daar is iedereen het wel over eens, maar niet over de weergave daarvan in de tegenwoordige tijd. Hieronymus heeft alle verleden tijden in zijn Latijn vertaald met imperfecta. Als verteltijd hanteert hij echter het Latijnse perfectum. Bij Hieronymus gaat alles als ‘hij heeft…’ en ‘hij is gegaan…’. Dat is de stijl van de apostolische geloofsbelijdenis, daarin staat alles, behalve het Credo zelf, in de voltooid tegenwoordige tijd: ‘hij is gestorven, hij is opgestaan’. In de beginjaren van wat later de Naardense Bijbel zou worden heb ik wel eens alles vertaald in die voltooid tegenwoordige tijd: ‘Die morgen na zijn opstanding heeft hij op de oever gestaan van het meer en heeft gezegd: ‘hebben jullie iets te eten?’ Maar zij hebben gezegd: ‘hoewel wij de hele nacht hebben gevist, hebben wij niets gevangen.’’ Als je dat consequent doorzet werkt dat uitermate vervreemdend. Wij kunnen in het Nederlands wel in de voltooid tegenwoordige tijd ons geloof belijden, maar we kunnen er geen verhaal in vertellen. In de Nederlandse literatuur in mijn boekenkast is vier vijfde in de onvoltooid verleden tijd en één vijfde in de onvoltooid tegenwoordige tijd geschreven. Anja Meulenbelt vertelt altijd in de tegenwoordige tijd. Jan Siebelink vertelt in verleden tijden, maar als het heel spannend wordt springt hij over naar de tegenwoordige tijd!
Hoe ben je uiteindelijk tot de keuze voor de tegenwoordige tijd gekomen?
Dat heeft te maken met mijn afkomst. Ik kom uit het weidegebied tussen Utrecht en Amsterdam. In Utrecht vertelt men in de verleden tijd en in Amsterdam in de tegenwoordige tijd. Luister maar naar Johan Cruyff en luister maar terug naar majoor Bosshardt. Ik heb een lichte voorkeur voor de Amsterdamse manier van vertellen, die meer levendig is en je betrekt in het verhaal. Ook de meesters en juffen op de lagere school brachten de bijbelverhalen in de tegenwoordige tijd. En ook als in de kerk de bijbel open ging, sprak men in het presens: ‘Jezus zegt: …’ Met alle respect voor vader en zonen Blokker, maar de titel van hun boek ‘Er was eens een God’ is voor mij vloeken in de kerk. Dat heb ik rond het openen van de Bijbel nooit zo horen zeggen.
Is de keuze voor de tegenwoordige tijd daarmee vooral een keuze voor de Bijbel als actueel verhaal dat verteld wordt in de samenkomst van de gemeente of bij het kampvuur?
Het is vooral een keuze voor levendig vertellen. Als het een seculaire tekst was geweest had ik hetzelfde gedaan. Van Erich Loest, Nicolaikirche heb ik het eerste hoofdstuk ook helemaal omgezet in het presens. Daarmee werd het levendiger Nederlands. De keuze voor het presens is dus vooral een vertaalkeuze: welk Nederlands kies je bij dat Hebreeuwse en Griekse origineel? Natuurlijk heb ik ook wel wetenschappelijke argumenten aan mijn zijde. Niemand zal durven beweren dat de Griekse aoristus altijd een verleden tijd is en van het Hebreeuwse imperfectum heb ik altijd geleerd dat het ook een toekomende tijd is. Wetenschappelijk gesproken is er niet één voorgeschreven keuze. Je maakt een keuze die het meest dienstig is aan een adequate vertaling. Wat dat betreft sluit ik aan bij André Chouraqui te Jeruzalem, die nog veel meer in présents vermag te vertalen dan ik. Chouraqui, die onlangs is overleden (op 9 juli 2007) was een jood en woonachtig in Jeruzalem, dus daar durf ik wel een beetje op te vertrouwen. Chouraqui heeft een twaalfdelig commentaar geschreven; L’univers de la Bible, waarin hij de présent uitvoerig verantwoordt. Als bijna ‘native speaker’ van het oude Hebreeuws en als lezer en spreker van Arabisch (hij is geboren en opgegroeid in Algserije), had hij een visie die ons wel wat mag zeggen, vind ik.