Terug naar zoeken
2:1


Sprokkelt uzelf bijeen, sprokkelt,-

schaamteloos volk,

2:2


voordat wat ingezet is wordt geboren,

als kaf een dag voorbij is gegaan,-
voordat over u komt
de gloeiende woede van de Ene,
voordat over u komt
de dag van de woede van de Ene!

2:3


Zoekt de Ene,

alle ootmoedigen van het land
die zijn recht hebt willen uitwerken,-
zoekt gerechtigheid, zoekt ootmoed;
misschien zult ge worden verborgen
op de dag van de woede van de Ene!

2:4


Want Gaza zal een verlatene worden

en Asjkelon tot een woestenij;
Asjdod
zullen ze in de middaghitte verdrijven
en Ekron,- wortel, zal worden ontworteld!
••

2:5


Wee,

ingezetenen van de kust aan zee,
   volk van Keretieten!-

gesproken heeft de Ene over u:
Kanaänsland der Filistijnen,
ik laat jou teloorgaan
   tot er geen ingezetene meer is!

2:6


Worden zal

de zeekust
tot oases met grotten voor herders
   en ommuringen voor schapen;

2:7


worden zal het een kust

voor de rest van het huis Juda,
   daarop zullen zij weiden;

in Asjkelons huizen
zullen ze zich in de avond neervlijen,
want de Ene, hun God, zal hen bezoeken
en in hun kerkering een keer brengen.

2:8


Gehoord heb ik de hoon van Moab

en de lasteringen van de zonen van Amon,-
waarmee zij mijn gemeente hebben gehoond
en mijn gebied hebben belasterd!-

2:9


daarom, zowaar ik leef,

is de tijding van de Ene, de Omschaarde,
   Israëls God:

ja, Moab
zal worden als Sodom
   en de zonen van Amon
   als Gomorra:

een bodem vol onkruid,
   groeve vol zout,
   een woestenij tot in eeuwigheid;

de rest van mijn gemeente,
   die zullen hen beroven,

wat er over is van mijn volk,
   die zullen hen als erfgoed delen.

2:10


Dat zullen zij hebben
   in plaats van hun hoogmoed,-

omdat ze hebben gehoond en gelasterd
over de gemeente van de Ene,
   de Omschaarde.

2:11


Vreselijk zal de Ene voor hen zijn,

want hij zal alle goden der aarde
laten wegteren;
voor hem zullen buigen,
elk vanuit zijn woonplaats,
alle eilanden der volkeren.

2:12


Ook gij, Koesjieten!-

doorboorden van mijn zwaard zijn zij!

2:13


Dan strekt hij zijn hand uit
   tegen het noorden

en richt Asjoer te gronde,
hij maakt Ninevee tot een woestenij,
dor als de woestijn.

2:14


In haar zullen zich kuddes neervlijen

van allerlei wildlevenvolk,
ook een roerdomp, ook een velduil
overnachten op haar kapitelen;
een stem zingt door het venster,
   met een raaf op de drempel,

want het cederwerk is blootgelegd.

2:15


‘Dit is die uitgelaten stad

die zo veilig neerzat,
die in haar hart kon zeggen:
ik, en verder niemand!-
hoe is zij tot een woestenij geworden
waar het wildleven zich neervlijt;
al wie bij haar voorbijtrekt
zal fluiten, zal wuiven met zijn hand.’
••

Lees hoofdstuk 1 | Lees hoofdstuk 3