Zijn Naam is één
Over de weergave van de godsnaam
Alex van Ligten
Met ‘Gij zijt de Ene en één is uw Naam’ begint een van de vaste sabbatsgebeden. Opvallende woorden, want juist in de geschriften waar dit gebed op teruggaat is er niet slechts één God: er dienen zich in de bijbel vele goden aan, die ook telkens weer gediend worden. Maar toch is de God die zich in de bijbelse geschriften openbaart, de Ene. Er mogen veel goden en machten zijn, maar deze Ene is de bevrijder van zijn volk. Hij heeft de mensen lief, gaat een verbond met ze aan. Hij is de Enige die dat zo doet – de andere goden hebben andere belangen en andere prioriteiten. Dus om Hem aan te duiden is dit één-zijn goed te gebruiken. Om een aanduiding gaat het, want al staat hij in de teksten, de Naam wordt niet uitgesproken – een vorm van eerbied uit oude tijden. Bij alle vertalingen van de bijbel is dan ook de weergave van de Naam een vraag van belang.
Het dilemma voor iedere bijbelvertaler is altijd dat je, als je de Naam van God weergeeft zoals alle andere namen, uitlokt dat deze naam net als alle andere wordt uitgesproken bij het voorlezen. In verreweg de meeste vertalingen die wij kennen is, al sinds de eerste grote vertaalprojecten van de 15e en 16e eeuw, voor iets vervangends in de tekst gekozen, vanuit de decente overweging het hardop uitspreken van de Naam te vermijden.
De meeste bijbelvertalingen, ook de talrijke die in de laatste decennia tot stand gekomen zijn, vertonen bij de weergave van de Godsnaam een zeer menselijk trekje: als je een moeilijke beslissing moet nemen die een breuk met het verleden betekent, laten we het toch maar liever zoals het altijd al was. Zo gaat het met de Naam van God, in de Hebreeuwse tekst aangeduid met de vier letters . Al eeuwen wordt die weergegeven met het woord Heer, Lord, Seigneur, Herr. En zo blijft het ook in de jongste vertalingen.
Niet iedereen vindt het overigens nodig het respect voor de Godsnaam nog steeds op deze wijze tot uitdrukking te brengen. De Hebraïst Jan Fokkelman zegt: de Naam is een naam als alle andere en kan (en moet zelfs) worden uitgesproken als alle andere namen. Wil je dit per se vermijden, dan ben je bezig met een problematiek die al ver achter ons ligt. Willen we een bijbelvertaling maken die geschikt is voor de 21e eeuw, dan moeten we beseffen dat bezwaren die voortkomen uit gewoontes van vroeger eeuwen nu achterhaald zijn. Fokkelman merkt tevens op dat het niet uitspreken van de Naam altijd al een selectieve bezigheid is geweest, want bij de voortdurend herhaalde Halleluja’s van de Psalmen had (en heeft) vrijwel niemand moeite met het hardop zeggen en zingen van de Naam (Jah).* Maar ís deze Naam een naam als alle andere?De joods-Duitse geleerde Franz Rosenzweig, die samen met Martin Buber het meest bijzondere vertaalproject van de Hebreeuwse bijbel in de 20e eeuw ondernam, zegt dat de Naam één en al betekenis is, en juist niet een naam als alle andere. De vier Hebreeuwse letters worden teruggevoerd op het werkwoord ‘zijn’, dat in het Hebreeuws geen koppelwerkwoord is zoals bij ons, maar ‘een woord is van het worden, het beginnen, het geschieden’. Deze God is niet de Zijnde of de Alzijnde, maar de ‘erbij zijnde, de jou nabij zijnde, degene die bij jou tegenwoordig is, aanwezig is, of nog liever: degene die tot jou komt, die jou helpt’.‘Zou je de Naam vertalen met “de Eeuwige” of “de Tegenwoordige”, dan zou je de plank toch nog misslaan’, zegt Rosenzweig, ‘want dan zou het belangrijkste nog ontbreken, namelijk datgene wat er altijd in meeklinken moet: “bij jou”.’ Buber en Rosenzweig kwamen met een geheel eigen oplossing. Waar de Naam in de tekst verscheen, zetten zij in klein-kapitale letters Er, Sein of Ihn, al naar gelang de verbuiging. Als God zelf aan het woord was, werd het Ich. En als God werd aangesproken: Du.Deze weergave is van het begin aan omstreden geweest. Een bezwaar was dat je tijdens het voorlezen niet hoorde waar de Naam in de tekst voorkwam. Een ander bezwaar, met name in onze tijd gevoeld, is dat door het zich onnodig vaak herhalende hij, zijn en hem God wel erg exclusief mannelijk naar voren treedt.
In vertalingen die zich min of meer beroepen op de door Rosenzweig en Buber ontwikkelde vertaalprincipes, zoals bijvoorbeeld die van Everett Fox, is ervoor gekozen de Hebreeuwse medeklinkers JHWH in de tekst op te nemen, zonder klinkers, omdat je dan, zo is de achterliggende gedachte, de Naam niet kunt uitspreken. Maar de vraag blijft: wat spreek je dan uit, in plaats van deze onuitsprekelijke medeklinkers?
Nieuw en heel modern aandoend is het idee om bij ieder exemplaar van de bijbel een inlegkaartje te doen, met daarop een aantal keuzemogelijkheden. Dat biedt op het eerste gezicht de meeste ruimte aan elke lezer en voorlezer, zo’n lijstje met de Barmhartige, de bij ons Aanwezige, de Eeuwige, de Genadige etc. Maar daar stelt Fokkelman terecht de vraag bij of dan niet het gevaar dreigt van een grote eenzijdigheid, namelijk of we aan God dan niet precies die eigenschappen gaan toekennen die ons het beste uitkomen. En inderdaad: je hoeft niet te verwachten dat op zo’n inlegvel naast mooie omschrijvingen als de bovenstaande ook (even bijbelse) noties zullen voorkomen als de Verborgene, de Wreker, of Hij die de ongerechtigheden van de vaderen bezoekt aan het derde en vierde geslacht van die Hem haten. Een vondst is die van André Chouraqui in zijn Franse vertaling, voltooid in 1989. Hij geeft de Naam weer met een grote I en H aan het begin en het eind; daartussenin staan twee kleinere hoofdletters h en v, en boven deze middelste letters staat in hele kleine letter-tjes het woord adonaï. De Naam staat er letterlijk, maar je kunt Adonai voorlezen.Deze oplossing veronderstelt echter wel Hebreeuws-horende oren, evenals het joodse gebruik om, daar waar de Godsnaam in de teksten verschijnt, Hashem (= de naam) te lezen.Je zou haast denken: het is onbegonnen werk, dat weergeven van de Naam. Je moet, als je toch iets wilt neerzetten, uitgaan van het harde feit dat alles wat je doet nooit meer kan bieden dan een verlegenheidsoplossing.Maar nu komt de voor ons liggende bijbelvertaling met een weergave die in schoonheid en effectiviteit niet voor Chouraqui onderdoet. De weergave voor is hier: ‘de Ene’.Als aanduiding gaat het terug op Deuteronomium 6:4, de woorden van het Sjema, ‘Hoor Israël’:
‘, JHWH is één’, en op Zacharia 14:9: ‘JHWH is één, en zijn naam is één.’ Aansprekend is de grote eenvoud waarmee deze weergave alle valkuilen van andere mogelijke en onmogelijke alternatieven vermijdt. De bezwaren tegen de weergave van Buber en Rosenzweig zijn hier ondervangen: het vormt geen mannelijke stereotypering van God, en wie het hoort voorlezen, weet meteen dat hier de Godsnaam staat.
‘De Ene’ – het leest goed, en laat zich goed voorlezen. Het is kort maar krachtig. Het wordt ook niet in de weg gezeten door misverstanden: er zijn nauwelijks schriftplaatsen waar God expliciet zo wordt aangeduid, en er ontstaan dus ook geen lelijkheden zoals het Heere HEERE van de verder onvolprezen Statenvertaling.
Tot slot: deze uitdrukking is er ook een, mogelijk de allerkortste, van een liefdesverhouding. ‘You are the one for me’, zong Aznavour jaren geleden, ‘jij bent de ene!’ Ieder die dat zegt of zingt, weet wel dat er andere geliefden mogelijk zijn, of zich zelfs ook aandienen, maar de keuze is gevallen op deze ene. In de bijbelse geschriften is er deze Ene die ‘de Ene’ wil zijn, die de mensen zijn liefde verklaart, en die van zijn partners in het verbond een onverdeeld hart, één hart, vraagt. Naar die bevrijdende vraag krijgt in deze vertaling Israëls God zijn Nederlandse naam.
A.P.J. van Ligten is theoloog en als predikant verbonden aan de de Protestantse Gemeente van Sneek. Hij vertaalde: F. Rosenzweig, De Ster van de verlossing, Skandalon Meppel 2000 en schreef o.a. Wegwijzer voor de bijbel, Kok Kampen 1996.