God zegent de zevende dag en heiligt die; want daarop heeft hij sabbat gehouden van al zijn werk, dat God geschapen heeft om te doen. •
2:4
Dit zijn de geboorten van de hemelen en het aardland toen zij werden geschapen,- ten dage dat de Ene, God, aardland en hemelen maakte.
2:5
Alle struikgewas van het veld geschiedt nog niet op het land en alle gewas van het veld spruit nog niet uit,- want de Ene, God, heeft het nog niet doen regenen over het land er is géén –rode– mensheid om de –rode– grond te dienen.
2:6
Maar een damp klimt op van het land,- en heeft doordrenkt heel het aanschijn van de –rode– grond .
2:7
Dan formeert de Ene, God, de –rode– mens van stof uit de –rode– grond en blaast in zijn neusgaten ademhaling van leven; zo wordt de –rode– mens tot levende ziel
2:8
Dan plant de Ene, God, een hof in Eden,- liefland, in het oosten; en zet dáárin de –rode– mens die hij geformeerd heeft.
2:9
Ontspruiten doet de Ene, God, uit de –rode– grond alle geboomte, bekoorlijk om te zien en goed om van te eten,- met de boom des levens in het midden van de hof, ook de boom der kennis van goed en kwaad.
2:10
Een rivier trekt uit Eden naar buiten om de hof te drenken; vandaar af splitst hij zich en is hij vierkoppig geworden.
2:11
De naam van de eerste is Pisjon,- die is het die omrondt heel het land van de Chavila,- daar waar het goud is;
2:12
en het goud van dat land is goed; daar is de edelhars, en het gesteente beril.
2:13
De naam van de tweede rivier is Gichon, díe is het die omrondt heel het land van Koesj.