14:22


Meteen dwingt hij de leerlingen

de boot in te stappen
en voor hem uit
naar de overkant te varen,
terwijl hij zich van de scharen
losmaakt.

14:23


Hij maakt zich van de scharen los

en klimt het bergland in,
om in afzondering te aanbidden.
Toen het avond werd
was hij daar alleen.

14:24


Maar de boot heeft zich al vele stadiën

van het land af opgehouden,
geteisterd door de golven,
want de wind is tegen geweest.

14:25


In de vierde nachtwake

komt hij naar hen toe,
wandelend over de zee.

14:26


Maar als de leerlingen

hem zien wandelen over de zee,
zijn ze verbijsterd; ze zeggen:
dat is een spook!, en ze
schreeuwen van vrees.

14:27


Maar meteen spreekt Jezus tot hen

en zegt: houdt moed, ík ben het,
vreest niet!

14:28


Ten antwoord aan hem zegt Petrus:

heer, als u het bent, beveel mij
over de wateren tot u te komen!

14:29


En hij zegt: kom!

Petrus daalt neer van de boot af,
wandelt over de wateren
en komt aan bij Jezus.

14:30


Maar als hij naar de wind kijkt

wordt hij bevreesd
en begint te zinken;
hij schreeuwt het uit en zegt:
heer, red mij!

14:31


Meteen strekt Jezus de hand uit,

neemt hem vast
en zegt tot hem: kleingelovige,
waartoe stond je zo onvast?

14:32


Zij klimmen op naar de boot

en de wind gaat liggen.

14:33


Die in de boot

brengen hem hulde en zeggen:
u bent werkelijk een zoon van God!

Matteüs 14, 22-33

Bijbeltekst van de Week Matteüs 14, (21) 22-33 (36)

 

Als Jezus hoort van de moord op Johannes vlucht hij “in een boot naar een plek in de woestijn om op zichzelf te zijn.” (14,12)  De scharen die daarvan horen kunnen even snel lopen als Jezus kan varen, – ze wachten hem al op wanneer hij aankomt, en hij laat ze niet verhongeren. Na dit kleine paradijs, een grazige weide in de woestijn, wil Jezus nog steeds alleen zijn. Hij stuurt eerst de leerlingen de boot in om voor hem uit te varen naar het heilige –maar ook levensgevaarlijke– land,  maakt zich los van de scharen, en heeft dan eindelijk in het heidense bergland een avond en een nacht vrij voor gebed.

Lucas 9, 29 zegt over zulk bidden van Jezus: “En het geschiedt terwijl hij bidt / dat het aanzien van zijn aanschijn / anders wordt.” Hier in Matteüs 14 ontvangt Jezus in zijn gebed kennelijk ‘zoonschap’ of ‘opstandingskracht’, of zelfs de gedaante van de Opgestane: de golven en de zee(!) bedreigen hem niet meer, hij wandelt over het water. En Petrus ook, op bevel van Jezus en zolang hij niet naar de wind kijkt.

Vertaaltechnisch: vers 33a, “De mensen in de boot” wordt in de tiende druk van de Naardense Bijbel (Herziene Versie 2014) “Maar die in de boot”, – om niet langer de indruk te laten bestaan dat er behalve de leerlingen nog meer mensen zijn ingestapt, al is dat nog steeds niet uitgesloten.

 

Pieter Oussoren