13:2


Abram is zeer zwaar beladen,-

met levende have,
met zilver en met goud.

13:3


Hij gaat, telkens opbrekend,

van de Negev tot aan Bet El,- huis van God,
tot aan het oord
   waar in het begin zijn tent geweest is,

tussen Bet El en het Ai;

13:4


naar het oord van het altaar

dat híj daar in het eerst gemaakt heeft;
dáár roept Abram de naam van de Ene aan.

13:5


Ook voor Lot

die met Abram is meegegaan
is het geworden: wolvee, rundvee en tenten.

13:6


Maar het land heeft niet verdragen
   dat zij er samen zaten;

nee, zo overvloedig is hun bezit geworden
dat zij niet bij machte zijn geweest
   er samen te zitten.

13:7


Het wordt twist

tussen de herders van Abrams kudde
en de herders van de kudde van Lot;
terwijl de Kanaäniet, en de Periziet,
dan zetelt in het land.

13:8


Dus zegt Abram tot Lot:

laat het toch geen twist worden
   tussen mij en jou,

tussen mijn herders en jouw herders;
want mannen die bróeders zijn, zijn wij!-

13:9


ligt niet heel het land open voor je aanschijn?-

neem toch afscheid van mij;
als het links is ga ik rechts
en als het rechts is zal ik links gaan!

13:10


Dan heft Lot zijn ogen op

en overziet heel de vallei van de Jordaan,
hoe een en al drenkplaats zij is,
vóór de verwoesting door de Ene
van Sodom en van Gomorra,
als de tuin van de Ene, als het land Egypte
wanneer je bij Tsoar aankomt!

13:11


Lot kiest zich

heel de vallei van de Jordaan
en Lot breekt op naar het oosten;
ze nemen afscheid
‘als een man van bij zijn broeder’.

13:12


Abram is gaan zitten in het land Kanaän;

en Lot
is gaan zitten in de steden van de vallei,
en slaat zijn tenten op tot bij Sodom.

13:13


De mannen van Sodom zijn bovenmate

kwaadaardig en zondig,-
tegenover de Ene.

13:14


De Ene

heeft tot Abram gezegd
nadat Lot zich heeft afgescheiden
   van samen met hem:

hef je ogen op en zie
vanaf de plaats waar je bent
naar noord en zuid,
   oostwaarts en westwaarts;

13:15


want heel het land dat je ziet,
   aan jou zal ik het geven,-

en aan je zaad, tot in eeuwigheid;

13:16


maken wil ik je zaad als het stof der aarde;

zodat, áls iemand bij machte zal zijn
het stof der aarde te tellen,
ook jouw zaad zal kunnen worden geteld;

13:17


sta op en wandel in het land

in z’n lengte en breedte!-
want jou ga ik het geven!

13:18


Abram slaat zijn tent op,

komt aan en zetelt
bij de godseiken van Mamree bij Chevron;
hij bouwt daar een altaar voor de Ene.

Genesis 13, 2-18

Bijbeltekst van de Week Genesis 13, 2-18

 

Vorige week heb ik een literaire doodzonde begaan: ik heb slordig gelezen! ‘Zien’ en ‘ontzag hebben’ of ‘vrezen’ komen in de Abrahamhoofdstukken Genesis 12 t/m 25 niet veertig keer voor, maar negenenveertig keer, ofwel zevenmaal zevenmaal. Dat is duidelijke taal: een belangrijker werkwoord is er rondom Abraham niet !

In Genesis 13, 2-18 is het ‘zien’ te vinden in de verzen 10, 14-15 en 18 (Mamree). Lot overziet heel de vallei van de Jordaan vóór de verwoesting van Sodom en Gomorra, “als tuin van de Ene”, en na de keuze van Lot dáárvoor ziet Abraham het minder paradijselijke deel van het land aan dat er voor hem overblijft en hoort de beloften die daarvoor gelden. Hij ‘vindt zijn zetel’ dáárin. Lot ‘vindt zijn zetel’ in Sodom…

Dat klinkt inheilspellend, en er volgt ook onheil, maar vooralsnog is het uiteengaan van Abraham en Lot een poging om ‘als een man en zijn broeder’ allebei met hun kudden en hun herders in vrede te leven in hetzelfde land. (Psalm 133 wil hierbij maar niet uit mijn hoofd…)

Abrams zaad zal worden als het stof der aarde en in 19,29-38 worden als gedachtenis van God aan Abraham (vers 29!) uit Lot twee volkeren geboren die als ‘feindlichte Brüder’ de zonen-en-dochters van Israël op de huid zullen blijven zitten, – maar waarmee geleefd moet worden.

“God heeft ons geen kalme reis beloofd….”

 

Pieter Oussoren

http://www.luthersekerkapeldoorn.nl/5/predikant