1:40


Er komt tot hem een huidvraatlijder,

die hem te hulp roept
en terwijl hij een knieval maakt
tot hem zegt:
als u het wílt bent u bij machte
mij rein te maken!

1:41


Diep geroerd strekt hij zijn hand uit,

grijpt hem vast en zegt tot hem:
ik wíl dat, wórd gereinigd!

1:42


Meteen gaat de huidvraat van hem weg

en wordt hij gereinigd.

1:43


Hij snauwt hem af,

werpt hem meteen naar buiten

1:44


en zegt tot hem:

zie toe dat je aan niemand iets zegt,
nee: scheer je weg,
‘toon je aan de priester’ (Lev. 13,49)
en offer voor je reiniging
wat Mozes heeft opgedragen,
hun tot getuigenis!

1:45


Maar buitengekomen

begint hij het meeste uit te bazuinen
en aan het gesprokene
ruchtbaarheid te geven,
zodat hij niet meer bij machte is
in het openbaar een stad binnen te komen,
maar daarbuiten heeft moeten zijn
op plekken in de woestijn;
toch zijn zij naar hem toe blijven komen,
van overal.

Marcus 1, (39) 40-45

Bijbeltekst van de Week – Marcus 1, (39) 40-45

 

Het evangelie van Marcus is kort en krachtig, simpel, en doet niet aan ‘dogmatiek’, zeggen ze. Maar ik zou willen dat ik dit stukje begreep. Vertalen zonder toevoeging van wasverzachters levert hier een raadselachtige tekst op.

Eerst diep geroerd (vers 51) en even later boos (vers 43)? Handschrift D laat Jezus niet diep geroerd zijn, maar vertoornd. Dat verbindt vers 41 goed (te goed?) met de volgende verzen, maar beantwoordt de vraag niet waarom Jezus boos wordt. Ik kan het heus wel hebben als de Heiland niet altijd een goed humeur heeft, maar ik wil ‘afsnauwen’ en ‘naar buiten werpen’ op hun plek in de tekst kunnen begrijpen.

Misschien moet ik te rade gaan bij Johannes 11, 32-44. Bij het graf van Lazarus wordt Jezus als hij de weeklachten ziet (!) woedend. Breekt dan uit in tranen. Is dan weer woedend. Beveelt het steenblok voor de rotsholte op te heffen / weg te halen. Dankt de Vader voor de verhoring. Schreeuwt Lazarus met grote stem het graf uit.

Misschien is voor Jezus  in Marcus 1 de huidvraat over een mens het toppunt van alle demonieën in Israël: de zichtbare besmetting met de dood-bij-het leven. Misschien wekken huidvraat en ontijdige dood zijn woede. De fenomenen zelf, of de gelatenheid waarmee ze worden ondergaan?

Tom Naastepad stelt in Menswording (Ten Have 2000) dat Jezus in Marcus 1 de huidvraat in ere herstelt als wat ze in Leviticus 13-14 is: een door tijdelijke afzondering en wassing te genezen aandoening van voortijdige dood. De cohaniem in het heiligdom hebben een liturgie voor reiniging en wederopneming in de gemeenschap, – niet voor niets! Maar doordat de gereinigde niet zwijgend naar de priester gaat maar voortijdig de Messias verkondigt, moet Jezus noodgedwongen tijdelijk daar zijn waar hij anders in vrijheid ook graag is: in de woestijn. Van plaats geruild met de huidvraatlijder? Of ‘gewoon’ de besmetting met huidvraat overgenomen en uitgedragen? Heeft Jezus, ook Jezus, tot de velen die van overal naar hem toekwamen (vers 45) moeten roepen: onrein, onrein?  Toch niet zo simpel dus, dat evangelie van Marcus.

 

Pieter Oussoren

http://www.luthersekerkapeldoorn.nl/5/predikant