8:22


Zij komen aan in Betsaïda.

Ze brengen een blinde bij hem,
en roepen hem te hulp,
of hij hem wil aanpakken.

8:23


Hij neemt de blinde bij de hand

en als hij hem buiten het dorp
heeft gebracht, spuugt hij in zijn ogen,
legt hem de handen op en vraagt hem:
kun je al kijken?

8:24


Hij kijkt op, en heeft gezegd:

ik bekijk de mensen,
omdat ik (ze) zie als bomen,-
die rondwandelen!

8:25


Vervolgens legt hij wéér de handen

op zijn ogen,
en (nu) kijkt hij scherp en is hersteld,
hij is alles tot in de verte
helder gaan aankijken.

8:26


Hij zendt hem uit, naar zijn huis,

en zegt: als je maar niet in het dorp komt!

Marcus 8, 22 (18) – 26

Bijbeltekst van de Week – Marcus 8, 22 (18) – 26

 

De evangelie perikoop voor komende zondag in het Oecumenisch Leesrooster, begint in Marcus 8, 22: “Zij komen aan in Betsaïda. Ze brengen een blinde bij hem en roepen hem te hulp…” Maar zonder de verzen 18-21 gaat de context en de betekenis van de genezing van deze blinde volledig verloren. In de verzen 16-17 wordt duidelijk dat de leerlingen, ook na een tweede ‘wonderbaarlijke spijziging’ van vierduizend man, er nog steeds niets van begrepen hebben. In vers 18 citeert Jezus de profeten: “Gij hebt ogen maar ge kijkt niet, gij hebt oren en hoort niet? Zien jullie nog steeds niet in wat het betekent: bij de eerste spijziging bleven twaalf korven met brood over, de tweede keer zeven, en nog begrijpt ge het niet?” (vers 21)

In het Nieuwe Testament  betekent het werkwoord horaoo (zien) ook ‘iets inzien’, ‘iets begrijpen’. Blindheid is in de Bijbel vaak een metafoor voor onbegrip, iets niet doorzien, ‘ziende blind zijn’. Kijken met de ogen is in de evangeliën daarom meestal ontoereikend en staat tegenover het ‘zien’ dat tegelijk een ‘inzien’ is. Beide betekenissen komen soms samen in het woord voor schouwen of aanschouwen theaoo. Dat woord wordt gebruikt als Maria de opgestane Jezus aanschouwt en hem aanziet voor  de hovenier of wanneer Stefanus –de eerste martelaar– vlak voor zijn dood de hemelen geopend aanschouwt. Het is de term waarmee visioenen worden aangeduid: het zien van beelden met een diepere betekenis en boodschap.

Wat direct opvalt in dit gedeelte in Marcus is dat in plaats van horaoo of tehaoo (wat je zou verwachten) precies zeven keer het werkwoord blepoo wordt gebruikt: het letterlijke kijken met de ogen. “Ge hebt ogen maar ge kijkt niet..” Als de blinde man in Betsaïda door Jezus wordt ‘aangepakt’ (buiten het dorp, geen publieke demonstratie!) en Jezus vraagt: “Kun je al kijken?” (Ei ti blepeis), kijkt de man op en heeft gezegd: “Ik bekijk (blepoo) de mensen, omdat ik (ze) zie (oroo) als bomen die rondwandelen.” De suggestie wordt gewekt dat  de man nog niet scherp kan kijken en Jezus hem daarom opnieuw de handen moet opleggen (vers 25). Maar misschien is wat de man inziet (mensen wandelen als bomen rond) wel veel belangrijker en kleurt dat inzicht al het ‘gewone’ kijken. Misschien is het wel door dit nieuwe zien dat hij “alles tot in de verte helder is gaan aankijken” (vers 25).

Ik denk aan mensen die ernstig ziek zijn geweest of die een gehandicapt kind krijgen en die daardoor heel anders gaan aankijken tegen gezondheid en kinderen (en tegen mensen die het vanzelfsprekend vinden dat het leven pijnloos is). Het is niet zomaar dat ze iets inzien wat voorheen voor hen verborgen was. Ze kijken ook letterlijk anders tegen de wereld aan.

Wat ziet die man dan, daar in Betsaïda? Voor de joodse verteller, schrijver en hoorder van dit verhaal klinkt op de achtergrond de wonderbaarlijke parabel uit Richteren 9, 8-15 over de bomen die zich een koning willen kiezen. De een na de andere boom weigert. De olijf wil niet “zweven boven de bomen”, maar God en mens dienen met zijn olie. De vijg wil niet heersen en afstand doen van zijn zoete vrucht. De wijnstok wil God en mensen blijven verheugen met zijn most. Tenslotte komen de bomen bij de doornstruik en die wil wel verheven worden (“Kom schuilen in mijn schaduw, zo niet dan zal er vuur van mij uitgaan om jullie te verteren.”).

Als de man uit Betsaïda mensen als bomen ziet wandelen, ziet hij in dat de werkelijke roeping van de mens is om met zijn talenten vreugde te scheppen voor God en mensen in plaats van te heersen over anderen.

Ooit vroeg ik een bedrijfskundestudent uit Rotterdam waarom hij die flinterdunne studie had gekozen. “Ik wil manager worden!” Ja maar, manager van wat? Van wat voor bedrijf of organisatie wil je dan manager zijn?  “Dat maakte niet uit, ik wil gewoon mensen kunnen aansturen.”

De ware roeping van de mens is om als een boom vruchten te dragen, niet om als een doornstruik te ‘zweven boven de bomen’ en te pretenderen dat je schaduw biedt.

 

Theo van Willigenburg

vanwilligenburg@kantacademy.nl