5:35 | Terwijl hij nog spreekt komen ze van de samenkomst-overste zeggen: je dochter is gestorven; wat val je de leermeester nog lastig?
|
5:36 | Maar als Jezus dit woord gesproken hoort worden, zegt hij tot de samenkomst-overste: vrees niet, gelóóf alleen maar!
|
5:37 | Hij laat niemand toe om met hem te volgen behalve Petrus, Jakobus en Jakobus’ broer Johannes.
|
5:38 | Ze komen in het huis van de samenkomst-overste, en hij aanschouwt het: het misbaar, en wenende en veelvuldig jammerende (mensen);
|
5:39 | als hij binnenkomt, zegt hij tot hen: waarom maakt ge misbaar en weeklaagt ge?- het kind is niet gestorven maar slaapt!
|
5:40 | Ze hebben hem uitgelachen. Maar hij werpt ze allemaal uit, neemt de vader van het kind en de moeder en die met hem zijn mee, en treedt binnen, daar waar het kind geweest is.
|
5:41 | Hij grijpt de hand van het kind en zegt tot haar:
talitha koem!, dat is in vertaling: meiske, jou zeg ik: word wakker!
|
5:42 | Meteen staat het meisje op, en heeft rond kunnen lopen; ze is immers twaalf jaren geweest. Zij staan versteld, meteen, in een groot versteldstaan.
|
5:43 | Hij gebiedt hun met veel (nadruk) dat niemand hier kennis van mag krijgen, en zegt dat haar iets te eten moet worden gegeven.
|
1:1 | Begin van de blijde aankondiging van Jezus Christus.
|
1:2 | Zoals geschreven staat in de profeet Jesaja: ‘zie, ik zend mijn aankondiger voor je aanschijn uit, die je weg bereiden zal;
|
1:3 | de stem van een die roept in de woestijn: bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht!’ (Mal. 3,1; Jes. 40,3)–
|
1:4 | geschiedt het dat Johannes de Doper in de woestijn een doop van bekering predikt tot vergeving van zonden.
|
1:5 | Tot hem is uitgelopen heel de landstreek Judea en de Jeruzalemmers allemaal, en zij hebben zich door hem laten onderdompelen in de rivier de Jordaan, onder belijdenis van hun zonden.
|
1:6 | Hij, Johannes, is geweest: gehuld in kamelenharen met een leren gordel om zijn lende, en een eter van sprinkhanen en wilde honing.
|
1:7 | Hij predikte en zei: op komst is hij die sterker is dan ik, na mij; ik ben niet toereikend om te bukken en de riemen van zijn onderbindsels los te maken;
|
1:8 | ik heb u gedoopt met water, maar hij zal u dopen met heilige Geest!
|
1:9 | En het geschiedt in die dagen dat komt: Jezus, vanaf Nazaret in Galilea, en dat hij zich door Johannes laat onderdompelen in de Jordaan.
|
1:10 | En meteen als hij opklimt uit het water ziet hij de hemelen scheuren en de Geest op hem neerdalen als een duif.
|
1:11 | En er geschiedt een stem uit de hemelen: ‘jij bent mijn zoon, de geliefde, in jou kreeg ik welbehagen!’ (Ps. 2,7; Jes. 42,1)
|
1:12 | En meteen drijft de Geest hem uit, de woestijn in.
|
1:13 | Hij is in de woestijn geweest, veertig dagen lang beproefd door de satan; hij is bij de (wilde) dieren geweest, ook hebben de aankondig-engelen hem bediend.
|
1:14 | Nadat Johannes is overgeleverd komt Jezus Galilea binnen, en predikt hij de aankondiging van God.
|
1:15 | Hij zegt: het momentum is vervuld, en genaderd is het koningschap van God!- bekeert u, en gelooft in de aankondiging!
|
1:16 | Voorttrekkend langs de zee van Galilea ziet hij Simon en Simons broer Andreas met een werpnet bezig in de zee,- want zij zijn vissers geweest.
|
1:17 | Jezus zegt tot hen: hierheen jullie, mij achterna, en ik zal maken dat ge vissers van mensen wordt!
|
1:18 | Meteen laten ze de netten los en volgen hem.
|
1:19 | En een stukje verdergelopen ziet hij Jakobus van Zebedeüs en zijn broer Johannes, en die zijn in de boot bezig de netten in orde te brengen.
|
1:20 | Meteen roept hij hen; zij laten hun vader, Zebedeüs, achter in de boot, met de huurlingen, en gaan weg, hem achterna.
|
1:21 | Zij trekken Kafarnaoem binnen; en meteen is hij op de sabbatdagen de samenkomst binnengekomen en gaan onderrichten.
|
1:22 | Ze zijn versteld geweest over zijn onderricht, want in zijn onderricht is hij geweest als een die gezag heeft, en niet zoals de schriftgeleerden.
|
1:23 | Meteen is er in hun samenkomst een mens geweest, behept met een onreine geest; die krijst
|
1:24 | en zegt: wat is er tussen ons en jou, Jezus Nazarener!- ben je gekomen om ons te vernietigen?- ik wéét van jou wie je bent: de heilige van God!
|
1:25 | Jezus straft hem af en zegt: zwijg jij, en kom uít hem!
|
1:26 | De onreine geest laat hem stuiptrekken en stemheffend met grote stem gaat hij uit hem weg.
|
1:27 | Allen zijn zó verbaasd dat zij samen (ruzie) zoeken; ze zeggen: wat is dit?- een nieuw onderricht, met gezag!, en draagt hij de onreine geesten iets op, dan gehoorzamen ze hem!
|
1:28 | En dit ongehoorde over hem komt meteen naar buiten overal heen, heel het ommeland van Galilea in.
|
1:29 | Meteen als ze uit de samenkomst komen, komen ze het huis van Simon en Andreas binnen, met Jakobus en Johannes.
|
1:30 | Maar Simons schoonmoeder lag neer in koortsvuur; meteen spreken ze hem over haar aan.
|
Marcus 5, 35-43
Het Oecumenisch Leesrooster heeft voor zondag 22 november Marcus 13,14-27. Maar in veel kerken worden op de laatste zondag van het kerkelijk jaar (‘Voleindingszondag’) de overledenen van het afgelopen jaar (en daarvoor) herdacht. Daarom deze lezing uit Marcus 5 over het dochtertje van de samenkomst-overste dat door Jezus wordt wakker geroepen en op-staat, Jezus’ eigen opstanding ‘vooruit’.
In de tekst zien we drie typische ‘Naardense’ vertaalkeuzen. Archi-sunagoogou wordt niet vertaald met ‘overste van een synagoge’, maar met ‘samenkomst-overste’. De Naardense Bijbel vermijdt het begrip ‘synagoge’ en vertaalt consequent met ‘samenkomst’ (dat betekent sunagogè namelijk), om te voorkomen dat het klinkt als een joods gebedshuis in onderscheid van een christelijke kerk. Immers in Jezus tijd was er nog helemaal geen ‘kerk’. Als met sunagogè nadrukkelijk een gebouw wordt bedoeld, wordt vertaald met ‘Samenkomst’ (zoals de Doopsgezinde ‘Vermaning’ haar naam ontleent aan datgene wat er in die Vermaning gebeurt: elkaar vermanen). In de Hellenistisch-joodse wereld vanaf de tweede eeuw voor Christus worden overal Samenkomsten gebouwd maar die heetten aanvankelijk proseuchai (van proseuche, ‘gebed’), gebouwen waar een ‘samenkomst’ (synagoge) plaatsvond. Pas later ging men die gebouwen noemen naar wat er gebeurde: een bijeenkomst (synagoge), waarschijnlijk omdat er in de synagogen uitgerekend niet gebeden werd maar alleen uit de Tora werd gelezen en geleerd, en vooral: synagogen waren in de eerste plaats gemeenschapshuizen, waar pelgrims en reizigers van elders onderdak vonden.
In vers 40 ‘werpt’ Jezus alle wenende en rouwklagende familieleden en buren ‘uit’. Het is hetzelfde werkwoord waarmee hij demonieën uitwerpt. Inderdaad: wie gelooft in de dood in plaats van in het leven is zelf een demonie geworden, een geest die neerdrukt in plaats van opwekt.
Tenslotte die prachtige Hebraïserende wending in vers 42:
“Zij staan versteld, meteen,
in een groot versteld staan.”
Ze zijn in extase met een grote extase! Zo zeg je dat in het Hebreeuws. Het Grieks van Marcus is geen armoedig koinè-Grieks (het Grieks van de markten), maar een Grieks dat in alle opzichten het Hebreeuwse idioom en de Hebreeuwse zegswijzen ademt!
Theo van Willigenburg vanwilligenburg@kantacademy.nl