24:36 |
|
24:37 |
|
24:38 |
|
24:39 |
|
24:40 |
|
24:41 |
|
24:42 |
|
24:43 |
|
24:44 |
|
24:45 |
|
24:46 |
|
24:47 |
|
24:48 |
|
Lucas 24, 36-48 Maar
Het woordje ‘maar’ schijnt het moeilijk te hebben in de politiek. Het klinkt te hard, te frontaal, het drukt te zeer een tegenstelling uit. Terwijl we juist op zoek zijn naar verbinding. Steeds vaker horen we in plaats van ‘maar’ andere woorden gebruiken. ‘Tegelijk is het zo dat…’ Of ‘Aan de andere kant…’ ‘Ondertussen…’ Met andere woorden: u hebt helemaal gelijk; sta me toe uw mening aan te vullen, zodat we samen het beeld compleet krijgen.
In de Naardense Bijbel vinden we het woordje ‘maar’ juist heel vaak. In deze perikoop beginnen meerdere verzen er zelfs mee (36, 37, 41, 42, 44). Er is geen andere vertaling die het woord ‘maar’ zo vaak bezigt. Wat zit hierachter?
Het Grieks heeft twee woorden voor ‘maar’: alla en de. Een sterke tegenstelling wordt meestal uitgedrukt door het woord alla, dat in deze perikoop niet gebruikt wordt. Wil je in het Grieks zeggen: niet Jan, maar Kees heeft het gedaan, dan gebruik je het woord alla. Wil je zeggen: Piet is na de lagere school gaan werken, maar Klaas heeft doorgeleerd, dan gebruik je de. Voor de statistici: alla komt 433x voor in het Nieuwe Testament. De komt 2.768x voor.
De is vaak onderdeel van het woordpaar mèn… de: aan de ene kant… aan de andere kant. Het drukt allerlei vormen van tegenstelling uit. Ook die waar politici zich graag van bedienen: ‘aan de andere kant…’ ‘Tegelijk is het zo dat…’ ‘Ondertussen…’ ‘Toch…’ ‘Terwijl juist…’ Het woordje laat zien dat het hele verhaal nog niet verteld is. Er is nog een andere kant, een nuancering die soms als verrassing komt. Het woordje de gooit het stuur niet om, zoals alla dat doet, maar stuurt bij.
Het bijbelverhaal is een aaneenschakeling van gebeurtenissen, meestal met elkaar verbonden door het simpele voegwoord ‘en’ (kai). Het woordje komt meer dan 9000x voor in het Nieuwe Testament. Maar niet altijd voegen de gebeurtenissen zich rustig aan elkaar. Een nieuwe gebeurtenis heeft soms iets eigenzinnigs ten opzichte van de voorgaande. In vers 37 bijvoorbeeld zijn de leerlingen bevreesd. En dat terwijl Jezus in hun midden komt staan en ze volgens heel wat handschriften ook nog vrede wenst! Hun vrees kan dus prima worden ingeleid met ‘maar’.
Het woordje de steeds met ‘en’ vertalen, zoals de Statenvertaling in deze perikoop doet, volstaat niet. Dat klinkt te vlot, te soepel, te nevenschikkend. Er zitten bochten en kronkels, horten en stoten in het verhaal. Misschien ontdekken we die beter, door de eens weer te geven met ‘maar’, zoals Oussoren doet. Natuurlijk, het zijn allemaal geen frontale tegenstellingen. Daarvoor is er het woord alla. Toch is het méér dan een voortzetting zonder meer.
Een alternatief voor het wel erg aanwezige woord ‘maar’ zou zijn: ‘nu’. De Herziene Statenvertaling geeft het woord de soms zo weer. Eipen de ho Ièsous… – Jezus nu zei… (Luc. 6,9). Het voordeel van ‘nu’ is, dat het net als de een onopvallend, tweeletterig woord is. Bijkomend voordeel: ’t staat niet voorop – net als de, dat nooit pontificaal aan het begin van de zin staat. Nadeel: je moet onderscheid zien te maken met het veel dringender woord nú (nun). En het klinkt wat plechtstatig. Ach ja, voor een vertaling geldt: Je doet het toch nooit goed.
Wouter van Voorst