14:22


Judas -niet die van Isjkariot-

zegt tot hem:
heer, en wat is er geschied
dat u uzelf aan ons gaat openbaren
en aan de wereld niet?

14:23


Jezus antwoordt en zegt tot hem:

als iemand mij liefheeft
zal hij mijn woord bewaren,
en mijn Vader zal hem liefhebben (Spr. 8,17)
en wij zullen tot hem komen
en verblijf bij hem maken;

14:24


wie mij niet liefheeft

bewaart mijn woorden niet;
en het woord dat ge hoort
is niet dat van mij,-
nee, van hem die mij stuurt, de Vader;

14:25


dit alles heb ik tot u gesproken

terwijl ik bij u verblijf;

14:26


maar de troosttoeroeper,

de heilige Geest
die de Vader zal sturen in mijn naam,
die zal u in alles onderrichten
en u indachtig maken
al wat ík u heb gezegd;

14:27


vréde laat ik u na,

míjn vrede is het die ik u geef,
niet zoals de wereld geeft
geef ík aan u!-
laat uw hart niet geschokt zijn
en niet beducht;

14:28


ge hebt gehoord dat ík u heb gezegd:

ik ga heen én kom naar u toe;
als ge me liefhad
zoudt ge verheugd zijn
dat ik naar de Vader toe reis,
omdat de Vader groter is dan ik;

14:29


en nú heb ik het u gezegd,

voordat het geschiedt,
opdat ge, wanneer het geschiedt,
geloven zult;

Johannes 14, 22-29 Blijven

Het Oecumenisch leesrooster geeft aan vanaf vers 23, maar het gedeelte wint aan betekenis wanneer we beginnen in vers 22 waar (de andere) Judas aan Jezus de vraag stelt wat er geschied is “dat u uzelf aan ons gaat openbaren en aan de wereld niet”. Jezus antwoordt dat hij en de Vader zullen verblijven bij hen die hem liefhebben doordat ze zijn woord bewaren. Dat woord (logos), die zaak (dabar) van Jezus en de Vader draait om liefde en vooral om vrede (eirènè), maar dan wel een vrede “niet zoals de wereld die geeft”. Als de grote Karl Barth sprak over God als de Gans Andere, dan bedoelde hij niet dat God ver van deze wereld verwijderd is, – volkomen verheven boven zijn schepping. Barth bedoelde dat God alleen op onverwachte plekken gevonden wordt, plekken waar wij meestal niet kijken.

“Waar houdt u verblijf?” vragen de twee leerlingen van Johannes de Doper als ze Jezus gaan volgen (Joh. 1, 38). Ze vragen niet naar zijn logeeradres (zoals de NBV ons wil doen geloven), maar stellen de vraag die heel het Johannesevangelie doorademt: waar is Jezus? Waar komt hij vandaan? Waar gaat hij naartoe? Waar is God? Het werkwoord menoo (blijven, verblijven) komt in het Johannesevangelie precies 36 keer voor (12 keer 3). Het gaat soms over concreet verblijf houden in een huis, maar meestal over het verblijven van Jezus bij de Vader en vanaf hoofdstuk 14 en 15 vooral over de leerlingen die “één blijven” met Jezus en met zijn liefde. Vormen van menoo komen in hoofdstuk 14 vijfmaal en in hoofdstuk 15 maar liefst zestienmaal voor. God is dáár waar we meestal niet kijken. Wie zou kunnen verzinnen dat een veroordeelde en gekruisigde misdadiger de mens is waarin God zich toont? Wie zou glorie zoeken in een schijnbaar volstrekt mislukte messiaanse missie? Wie zou geloven dat de verheffing aan het kruis het begin is van Jezus’ reis naar de Vader? (vers 28) Dat kan aan de wereld niet geopenbaard worden, dat wordt alleen ontsloten voor wie zijn zaak liefhebben.

Paraklètos (parakleet) is in de Naardense Bijbel vertaald met ‘troosttoeroeper’ (vers 26). Para-kaleoo betekent ‘erbij roepen’ (ter hulp en vertroosting), daarom ook: ‘troosten’. Pieter Oussoren wil graag dat het werkwoord kaleoo (roepen) hoorbaar blijft, daarom ‘troosttoeroeper’. De heilige Geest onderricht niet alleen door ons Jezus’ woorden indachtig te maken, hij bemoedigt ook en troost. Want ‘in de wereld zijn’ zonder ‘van de wereld te zijn’ betekent voor Jezusvolgers een principeel marginale maatschappelijke positie, met alle nadelen en zelfs vervolgingen van zien.

 

Theo van Willigenburg

vanwilligenburg@kantacademy.nl