13:22


Hij is voortgetrokken

langs steden en dorpen,
onderricht gevend
en intussen zijn tocht naar Jeruzalem
makend.

13:23


Maar: zomaar iemand zegt tot hem:

heer, zijn het er weinig die gered worden?-
maar hij zegt tot hen:

13:24


strijdt om binnen te komen

door de smalle deur,-
omdat velen, zeg ik u,
ernaar zullen zoeken om binnen te komen
en er niet sterk genoeg voor zijn;

13:25


vanaf dat de huiseigenaar

wakker wordt en de deur afsluit,
begint het dat ge buiten staat,
op de deur klopt en zegt:
heer, doe voor ons open!-
en ten antwoord zal hij tot u zeggen:
ik weet van u niet vanwaar ge zijt!-

13:26


dán begint het dat ge zegt:

voor jouw aanschijn hebben wij
gegeten en gedronken,
en in onze straten heb je onderricht!-

13:27


en hij zal veelzeggend tot u zeggen:

ik weet niet vanwaar ge zijt!-
‘houdt afstand van mij, al gij
bewerkers van ongerechtigheid’ (Ps. 6,9);

13:28


daar zal de weeklacht zijn

en het tandenknarsen,
wanneer ge Abraham, Isaak, Jakob
en al de profeten zult zien
in het koninkrijk van God,
en uzelf uitgeworpen naar buiten;

13:29


zij zullen komen

van zonsopgang en zonsondergang,
van noorden en zuiden,
en aanliggen in het koninkrijk van God;

13:30


en zie, er zijn laatsten

die eersten zullen zijn
en er zijn eersten
die laatsten zullen zijn!

Lucas 13, 22-30

“Hij is voortgetrokken …. intussen zijn tocht naar Jeruzalem makend.” (13:22)

Opvallend is dat Lucas hier niet spreekt over Jezus’ “weg” (Gr. hodos) naar Jeruzalem, maar over zijn “tocht” (Gr. poreia), afgeleid van het werkwoord poreuoo: reizen, zich op weg begeven. Het gaat om een bepaalde richting, het gaat om een ‘trektocht’, een reis. Het woord wordt in de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel gebruikt als er een associatie is met de ‘uittocht’ van het volk Israël en zijn trektocht op weg naar het beloofde land (bijv. Numeri 33:2). Dat verklaart ook waarom poreia in het boek Spreuken de betekenis heeft van ‘levensweg’ of ‘levenswandel’. Dat betekent het ook in Jacobus 1:11 (de enige andere plaats in het Nieuwe Testament waar poreia wordt gebruikt): daar gaat het over een rijke die midden in zijn “vooruitgang” (zijn levensweg) zal verwelken. De vernederde daarentegen zal opbloeien en verhoogd worden (Jakobus 1: 9). Jezus maakt zijn tocht al lerende: hij leert en toont –op weg naar zijn ondergang in Jeruzalem– de ware levensweg. Nu komt het er op aan! Het eindspel gaat beginnen! Wie zullen er trouw blijven aan De Weg van Jezus, een weg van lijden en vervolging, maar wel de enige weg waarop heil –heling– te vinden is? Wie zal de moed hebben door de smalle deur binnen te gaan? Wie is er sterk genoeg?

Mij heeft die “weeklacht” en dat “tandenknarsen” in vers 28 altijd sterk gefascineerd. Weeklacht is in het Grieks klauthmos, van klaioo: klager. Jammer om klauthmos dan te vertalen met “jammeren” (NBV), een andere woordstam en ook nog een werkwoord in plaats van een zelfstandig naamwoord! Tandenknarsen is in het Grieks brugmos toon odontoon: het knarsen (of: het geknars) van de tanden. Die uitdrukking komt in het Nieuwe Testament precies zevenmaal voor: zesmaal in Matteüs (8: 12; 13: 42 en 50; 22:13; 24:51; 25:30) en eenmaal, hier in Lucas 13. Het gaat altijd om tandengeknars in een oord van verwerping waartoe degenen zijn veroordeeld die “ontrouw” zijn.

Hoe wordt de uitdrukking gebruikt in de Hebreeuwse Bijbel? In Spreuken 19: 12 spreekt het Hebreeuws over het grommen van een leeuwenwelp en heeft de Griekse vertaling (de Septuaginta): “het tandenknarsen van een leeuw”. Dat leidt tot een betekenisverschuiving. Weliswaar heeft knarsetanden in de Psalmen ook al de betekenis van ‘je verbijten’, ‘op je tanden knarsen van woede en spijt’, altijd geassocieerd met mislukking of een foute keuze (zie Psalm 112: 10). Maar de hoofdbetekenis is anders, zoals in Psalm 35:15 waar de vijanden van de psalmist zich verheugen over zijn struikeling en zij hem met hun monden (hun woorden!) verscheuren: “…. met grove grappen mij bespottend knarsten ze hun tanden tegen mij.” En naar aanleiding van Lucas 13: 28 moet ik ook sterk denken aan Psalm 37: 12-13

12 Gaat een boosdoener ekeer tegen de oprechte,  knarst hij tegen hem zijn tanden, 13  de Heer kan alleen maar om hem lachen, want hij ziet dat zijn dag zal komen.

Het tandenknarsen in Lucas 13: 28 is meer dan een spijtig verbijten, het is nog steeds het woedende grommen van degenen die de ondergang hebben bereid van Jezus en die de volgelingen op zijn weg nog steeds bedreigen en verdrukken. Weet dan: de Heer kan alleen maar om hen lachen, want hij ziet dat zijn dag zal komen!

Theo van Willigenburg

vanwilligenburg@kantacademy.nl