14:7


Maar hij heeft tot de geroepenen

een zinnebeeld gezegd,
opmerkend
hoe zij de voorste aanligplaatsen verkozen,
zeggend tot hen:

14:8


wanneer je door zomaar iemand

naar een bruiloft wordt geroepen,
ga dan niet neerliggen
op de voorste aanligplaatsen,-
opdat er niet een voornamer dan jij
door hem is geroepen,

14:9


en bij zijn komst hij die ook jou riep

tot jou zal zeggen
geef een plaats aan hém!,
en jij dán eraan moet beginnen
in schaamrood
de laatste plaats te bezetten!-

14:10


nee, wanneer je geroepen bent,

val dan, als je erheen gaat,
neer op de laatste plaats,
want dan zal hij die je geroepen heeft
wanneer hij aankomt tot jou zeggen:
vriend, wil opklimmen!- hogerop!-
dán zal er voor jou glorie zijn
voor het aanschijn van allen die
mét jou aanliggen,

14:11


omdat al wie zichzelf verhoogt

zal worden vernederd
en wie zichzelf vernedert
zal worden verhoogd!

14:12


Maar hij heeft ook gezegd

tot wie hem had geroepen:
wanneer je een middag-
of avondmaaltijd aanricht,
vraag dan niet je vrienden, broers,
naastgeborenen en buren die rijk zijn,
opdat niet ook zij op hun beurt jou roepen
en aan jou een teruggave geschiedt;

14:13


nee, wanneer je een gastmaal aanricht,

roep dan armen, kreupelen,
lammen, blinden;

14:14


en zalig zul je zijn,

omdat zij niets hebben
om aan jou terug te geven:
het zal immers teruggegeven worden
in de opstanding der rechtvaardigen!

Lucas 14,7-14 Roeping als nodiging

Achtmaal horen we in dit gedeelte een vervoeging van het werkwoord “roepen”. Tenminste, in de Naardense Bijbel. Alle andere vertalingen, van Statenvertaling tot Bijbel in Gewone Taal, bezigen het werkwoord “(uit)nodigen”.

Het woordenboek geeft bij het gebruikte werkwoord kaleoo verschillende mogelijkheden. De grondbetekenis is “roepen”, maar vervolgens zijn ook “noemen” en “nodigen” mogelijk. Noemen is een vorm van roepen, aanroepen. Het heeft iets krachtigs, als in het gedicht van Neeltje Maria Min. “Noem mij, noem mij, spreek mij aan”! Mensen die spreken van “zich geroepen voelen”, verinnerlijken de roeping te veel. Ze vergeten dat er iemand staat te roepen. Er wordt een beroep op ze gedaan.

Maar ook “nodigen” is afgeleid van “roepen”. Dat ontneemt de uitnodiging elke vrijblijvendheid. In het vervolg lezen we een grimmige gelijkenis over mensen die de roep in uitnodiging niet horen. Ze gaan er vrijblijvend mee om. Zoiets kan niet. De uitnodiging is een roeping. Trouwens, etymologisch is “nodigen” helemaal niet zo’n slap woord. Het komt van “nodig” en zelfs van “nood”. De Heer heeft u van node! Zo kleurt “roeping” de “uitnodiging”.

Je kunt de zaak ook omkeren: de roeping heeft de toon van een uitnodiging, en wel tot een feest. Roeping kan soms zoiets al te plichtsbewusts krijgen. Het gezicht staat er te strak bij. Ik ben met iets héél belangrijks bezig, een heilige roeping! Maar dan opeens blèrt er een stem: “Wou-ter! E-ten!” Hè bah, denk je. Ik ben juist goed bezig en nu word ik onderbroken.

Het overspannen plichtsbesef, het misvormde roepingsbesef wil niet van lekker eten en van feest weten. Het rekent niet met God, maar alleen met de eigen vrome prestatie. Het is diepgaand doof voor andere stemmen. Inderdaad: je voelt je geroepen. Maar nu word je werkelijk geroepen, dat je oren ervan tuiten. Dat is ook wel nodig, want wie in plichtsbesef verzonken bezig is, hoort over het algemeen weinig.

Wouter van Voorst