7:4


Maar het geschiedt in die nacht

dat het woord van de Ene geschiedt
tot Natan en zegt:

7:5


ga heen, zeggen moet je tot mijn dienaar,
   tot David:

zo heeft gezegd de Ene:
zul jíj voor mij een huis bouwen
   waarin ik kan zetelen?-

7:6


want ik heb niet in een huis gezeteld

vanaf de dag dat ik de zonen van Israël
deed opklimmen uit Egypte
tot op deze dag;
ik ben heen en weer blijven gaan
in een tent, in een tabernakel;

7:7


overal waar ik heen ging
   met alle zonen Israël,-

heb ik toen ooit een woord gesproken
met één van Israëls stamrechters
die ik gebood
om mijn gemeente, Israël, te weiden,
   en gezegd:

waarom hebt ge voor mij niet gebouwd
   een huis van cederhout?!-

7:8


en nu moet je zó zeggen

tot mijn dienaar, tot David:
zó heeft gezegd de Ene, de Omschaarde:
ik heb jou meegenomen van de weide,
van achter de schapen,-
om leidsman te worden
over mijn gemeente, over Israël;

7:9


ik ben met je geweest

overal waar je ging
en heb al je vijanden weggemaaid
   van je aanschijn;

maken zal ik voor jou een naam zo groot
als de naam van de groten der aarde;

7:10


vaststellen zal ik voor mijn gemeente,
   voor Israël,
   een plaats;
   planten zal ik hem
   en wonen zal hij op zijn plek

en niet meer opgeschrikt worden;
kinderen der verkeerdheid
   zullen hem niet meer verdrukken

zoals in het eerst,-

7:11


en sinds de dag

dat ik over mijn gemeente Israël
   richters heb geboden;

rust zal ik je verschaffen van al je vijanden;
gemeld heeft voor jou de Ene
dat hij een huis voor jou zal maken, de Ene!-

7:12


want zijn je dagen vervuld

en zul je zijn gaan liggen bij je vaderen,
doen opstaan zal ik dan je nazaat na jou
die uit je ingewanden is uitgetogen;
zijn koningschap zal ik bevestigen;

7:13


hij zal voor mijn naam een huis bouwen,-

en vastzetten zal ik
   de troon van zijn koningschap
   tot in eeuwigheid;

7:14


íkzelf zal hem tot vader zijn

en hij zal mij tot zoon wezen:
als hij misdoet
zal ik hem straffen met een stok van mannen
en met plagen van zonen van Adam;

7:15


mijn vriendschap zal niet van hem wijken,-

zoals ik die wel heb doen wijken van Saul
die ik heb verwijderd van voor je aanschijn;

7:16


je huis en je koningschap
   zal aan je aanschijn worden toevertrouwd;

je troon
zal wezen: vaststaand tot in eeuwigheid!

2 Samuël 7, 4-16

Bijbeltekst van de week – 2 Samuël 7, 4-16

 

De Hebreeuwse ziel wordt geïntrigeerd door het verband tussen bana, bouwen, en baniem oebanot, zonen en dochters. Er is maar één schrede tussen de boniem, de bouwlieden in Psalm 127,1 en de banim, de zonen in vers 3 van dezelfde psalm. In de vertaling van Psalm 127 is dat gehonoreerd door i.p.v. ‘zonen’ te vertalen ‘een bouwwerk van zonen.’

In de vertaling van 2 Samuël 7, 4-16 (lees liever 7, 1-17) is helaas geen recht gedaan aan het spel met de woorden bana, bouwen, bajit, huis, en ben/baniem, zoon/zonen/kinderen. Het is ook niet eenvoudig: steeds vertalen met ‘bouwwerk’ in plaats van ‘huis en ‘het bouwwerk van een zoon’ of ‘een bouwwerk van zonen’, – kan dat wel? Maar áls je dat doet wordt wel duidelijker dat hier vijftienmaal dezelfde woordstam wordt gebruikt om te zeggen dat in Gods dromen een bouwwerk van David voor God niet het eerste is. De Ene belooft een bouwwerk aan David: ‘de opbouw van een zoon’ (slot vers 11), en die opgebouwde zoon mag dan later werken aan een bouwwerk voor God (vers 13), dat –gelet op het woordspel– eerder bedoeld is als een ‘huis van zonen en dochters’ dan als ‘een gebouw van hout en steen’.

Voor liefhebbers: is 15 keer hier 5 + 5 + 5 of is het 7 + 1 + 7?

 

Pieter Oussoren

http://www.luthersekerkapeldoorn.nl/5/predikant