5:1


Maar het geschiedt,

als de schare rondom hem samendringt
en het spreken van God hoort,
-en hij heeft gestaan langs het meer
van Gennesaret-

5:2


dat hij twee bootjes ziet staan

langs het meer;
de vissers zijn eruit gestapt
en zijn de netten gaan spoelen.

5:3


Maar hij stapt in een van de boten

-die van Simon is geweest-
en vraagt hem
een eindje van het land af
hogerop te varen.
Toen is hij gaan zitten en heeft hij
vanuit de boot
de scharen onderricht gegeven.

5:4


Maar zodra hij ophoudt met spreken

zegt hij tot Simon:
vaar hogerop naar het diepe
en laat jullie netten neer
voor een vangst!

5:5


Ten antwoord zegt Simon:

meester,
een hele de nacht zwoegen we
en niets nemen we mee,-
maar omdat u het zegt
zal ik de netten neerlaten!

5:6


Ze doen dat

en sluiten een veelheid vissen in, zó veel
dat hun netten scheuren;

5:7


ze wenken hun maats in de andere boot

om te komen
en het met hen op te nemen
en vullen elk van beide boten
totdat ze zinken.

5:8


Maar als hij dat ziet

valt Simon Petrus
op de knieën voor Jezus neer
en zegt:
ga weg van mij,
want ik ben een zondig man, heer!

5:9


Want verbazing

bevangt hem
en allen die met hem zijn,-
om de vissenvangst
die ze mogen aannemen;

5:10


maar evenzo ook Jakobus en Johannes,

de zonen van Zebedeüs,
die metgezellen zijn geweest van Simon.
Jezus zegt tot Simon: vrees niet!-
van nu af zul je iemand zijn
die mensen levend vangt!

5:11


Ze varen de boten het land op,

laten alles achter en volgen hem!

Bijbeltekst van de Week – Lucas 5, 1-10 ‘Mensen levend vangen…’

Dit roepingsverhaal van de eerste volgers van Jezus eindigt met het bekende woord dat in zijn Marcusvariant (Marcus 1, 17) geleid heeft tot het spreekwoordelijke ‘vissers van mensen worden’. De Naardense Bijbel heeft in Lucas 5, 11 “..van nu af zul je iemand zijn die mensen levend vangt.” DE NBV heeft: “…voortaan zul je mensen vangen”. Dat laatste is veel minder sprekend. In het Grieks wordt het werkwoord zoogroon gebruikt, afgeleid van zooös (levend) en archeuoo (jagen), met als betekenis ‘levend gevangen nemen’, ‘het leven schenken’ of ‘het leven teruggeven’. De LXX, Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel, vertaalt hiermee een vervoeging het Hebreeuwse werkwoord chaja (‘leven’, hiphil: ‘laten leven’).

Petrus wordt geroepen om mensen te winnen voor het leven, het leven in de nieuwe orde van God, zoals die in messias Jezus wordt geopenbaard. De metafoor van het jagen en levend vangen van nieuwe leerlingen/volgers vinden we ook in de antieke Griekse wijsbegeerte, waar een oudere filosoof ‘jaagt’ op een jongeling om die te brengen tot toewijding aan een wijsgerig leven. Dat die opdracht om vissers van mensen te worden door spot, weerstand en verdrukking moet worden nagekomen, zoals de messiasbelijdende gemeente na Jezus dood ervoer, is ook een klassiek thema. Aan Socrates’ tijdgenoot Aristippus van Cyrene (435-355 v Chr.) wordt de volgende uitspraak toegeschreven wanneer Dionysios I, de tirannieke koning van Syracuse, hem aan tafel recht in het gezicht heeft gespuwd: “Als vissers zich laten doorweken met zeewater teneinde voorntjes te vangen, moet ik het dan niet verdragen om nat te worden van gemengde wijn opdat ik een karper levend zou vangen?”

Dionysios 1 bekostigde zijn extravagante levensstijl en zijn vele oorlogen met torenhoge belastingen, zoals de Romeinse bezetter de Gallilese boeren en vissers uitbuitten door soms tot 60% van de oogst of visvangst als belasting te innen. ‘Geen vis gevangen’ (Lucas 5, 5) was dan ook een ramp, want er moest wel belasting worden betaald! De enorme vangst in vers 6 lijkt daarmee de voorbode van een heel nieuwe economische orde, een gemeenschap die niet is gebaseerd op uitbuiting en politieke patronage. Petrus, Jacobus en Johannes varen daarop hun boten het land op “laten alles achter en volgen hem.” (vers 11) Hun hele levensonderhoud laten ze achter, nu zij ‘levend zijn gevangen’ door Jezus om zelf anderen naar de messias te leiden, Hij ‘die het leven teruggeeft’. Petrus en de anders Jezusvolgers zijn, met de woorden van 2 Timoteüs 2, 26, losgekomen “uit de strik van de uiteenwerper (diabolos), door hem levend gevangen om zijn wil te doen.” Hun leven is niet meer in handen van de wil van de kwade machten, de Romeinse orde, de vrede-en-veiligheid belovende staat die in alles een politiestaat is. Hun leven ontvangen ze van een geweldloze tegenkoning: messias Jezus.

Nog iets kleins: als de Naardense Bijbel in vers 3 over één van de boten zegt dat “die van Simon is geweest”, wordt niet bedoeld dat die boot nu niet meer van Simon zou zijn. Door het Griekse imperfectum hier niet te vertalen met een o.t.t. maar met een v.t.t. stapt de verteller even uit het verhaal en vanuit de coulissen wordt wat extra informatie gegeven: “luisteraars, dat is de boot van Simon, waar Jezus nu instapt!”

Nog iets fraais: Jezus vraagt Petrus tweemaal om “hogerop” te varen. Letterlijk staat er een vorm van het werkwoord ‘omhoog voeren’ ‘doen opstijgen’ (epi + ana + ago). Blijkbaar is de zee (het meer) opvaren een vorm van ‘omhoog gaan’. Het doet me onmiddellijk denken aan Homeros die in zijn Illias en Odysseia vaak spreekt over de ‘brede rug van de zee’. Kijk vanaf het heuvelland naar een groot water en het ziet er inderdaad uit als een hoge en brede rug waar je ‘tegenop’ vaart!

Theo van Willigenburg

vanwilligenburg@kantacademy.nl