9:14


Als zij bij de leerlingen aankomen

zien ze een veelkoppige schare om hen heen
en schriftgeleerden
met hen samen aan het zoeken.

9:15


En heel de schare,- meteen als ze hem zien

zijn ze helemaal verbaasd;
toehollend hebben ze hem begroet.

9:16


En hij stelt hun de vraag:

waarover zijt ge samen met hen
aan het zoeken?

9:17


Eén uit de schare antwoordt hem:

leermeester, ik bracht mijn zoon naar u toe
die een geest heeft die maakt
dat hij niet praat;

9:18


wanneer die hem in bezit neemt, waar dan ook,

verscheurt hij hem, en híj schuimbekt
en knarst met de tanden en verschrompelt;
ik zei tot uw leerlingen
dat ze hem moesten uitwerpen,
en ze waren niet sterk genoeg!

9:19


Ten antwoord zegt hij tot hen:

o generatie zonder geloof,
tot wanneer moet ik bij u zijn,
tot wanneer moet ik het met u uithouden?-
brengt hem bij mij!

9:20


Zij brengen hem bij hem.

Meteen als de geest hem ziet
laat hij hem stuiptrekken;
hij valt op de grond
en is schuimbekkend
heen en weer gaan rollen.

9:21


Hij vraagt aan zijn vader:

hoe lange tijd is het al
dat dit zó aan hem geschied is?
En hij zegt: van kindsbeen af!,

9:22


en veelvuldig ook

heeft hij hem én in vuur geworpen
én in wateren,
om hem om te brengen;
nee, als u iets bij machte bent,
help ons dan, wees over ons bewogen!

9:23


Maar Jezus zegt tot hem:

over dat ‘als u bij machte bent’,-
alles is mogelijk voor wie gelooft!

9:24


Meteen heeft de vader van het jongetje

met een schreeuw gezegd:
ik gelóóf!- help mij
in mijn ongeloof!

9:25


Maar Jezus ziet

dat er (al) een schare te hoop loopt
en bestraft de onreine geest
door tot hem te zeggen:
jij geest van niet-kunnen-praten
en doofheid,
ík draag jóu op: kom uit hem vandaan
en kom niet meer bij hem binnen!

9:26


En schreeuwend en veelvuldig stuiptrekkend

komt hij naar buiten,
en hij wordt als een dode,
zodat velen zeggen ‘hij is gestorven!’

9:27


Maar Jezus grijpt zijn hand vast

en wekt hem op, en hij staat op.

9:28


Hij komt een huis binnen

en in afzondering
hebben zijn leerlingen hem gevraagd:
dat wij niet bij machte zijn geweest
hem uit te werpen!

9:29


Hij zegt tot hen:

dit soort is door niets bij machte
naar buiten te komen,
behalve door gebed!

Bijbeltekst van de Week – Marcus 9, 14-29

Bijbeltekst van de Week – Marcus 9, 14-29

 

Om te voorkomen dat we denken dat het in deze tekst gaat om de genezing van een epilepticus (“Dat wisten ze toen nog niet, ze dachten dat iemand bezeten was door een boze geest”), moeten we –zoals altijd!– naar de context kijken. We zijn hier in het hart van het Marcusevangelie. Driemaal horen we hoe Jezus zijn leerlingen deelgenoot maakt van het inzicht  “dat de mensenzoon veel moet lijden, verworpen moet worden (…) en ter dood gebracht zal worden en na drie dagen zal opstaan”. (Marcus 8,31; Marcus 9,31; Marcus 10,34)

De leerlingen snappen er telkens niets van: “Dat woord houden zij vast, bij elkaar er naar zoekend wat het is, dat ‘uit de doden opstaan’.” (Marcus 9,10). Wat betekent dat, opstanding? Alle verhalen die Marcus in deze hoofdstukken bijeen brengt hebben de bedoeling om op die vraag antwoorden te formuleren. Wat betekent het als de gemeente belijdt dat Jezus weliswaar een roemloze dood is gestorven, maar dat hij is ‘opgestaan’? Hoe kunnen we geloven dat het einde van Jezus geen einde is? De gemeente is als de wanhopige vader van de door een onreine geest verscheurde jongen: “Ik geloof! – help mij in mijn ongeloof!” (vers 24).

Voorafgaande aan ons tekstgedeelte staat de vertelling van de verheerlijking op de berg: het visioen op een steile berg (9,2) waar Jezus spreekt met Mozes en Elia (dit tekstgedeelte wordt gelezen op de tweede zondag van de veertigdagentijd, daarom slaan we het nu over). Dat Jezus’ graf leeg zal zijn staat in het licht van Mozes en Elia wier graven nooit gevonden zijn: Mozes is door de Ene zelf te ruste gelegd met het zicht op het beloofde land en naar Elia’s graf werd na zijn vurige hemelvaart nog 3 dagen (!) gezocht (2 Kon 2, 17). Maar Mozes spreekt nog steeds tot Israël, hij spreekt in elke Tora-lezing en bij elk Tora-onderricht. En de komst van Elia wordt door elke vrome nog steeds verwacht. Dat is blijkbaar opstandingsgeloof.

En die arme jongen, vol van geest van niet-kunnen-praten en doofheid (Marcus 9, 25)? Hij is als de leerlingen en al die anderen die doof, blind en stom zijn voor Gods nieuwe rijk, zijn ándere wereldorde. Jezus draagt de onreine geest op uit hem vandaan te komen. En als dat schreeuwend en stuiptrekkend gebeurt “wordt hij, de jongen, als een dode, zodat velen zeggen ‘hij is gestorven’. Maar Jezus grijpt zijn hand vast en wekt hem op en hij staat op.” (vers 26-27)

De opwekking uit de dood, de opstanding is hier de bevrijding van een geest die bezit neemt van mensen: een idee dat hen beheerst, een tijdsgeest die hen in de macht heeft en opzweept.

Het is een geest die de mens vernietigt, die hem in het vuur werpt en in de wateren “om hem om te brengen” (vers 22). Het is datgene waarmee je “van kindsbeen aan” vergiftigd kunt zijn (vers 21).

Jezus zegt: “Dit soort is door niets bij machte naar buiten te komen behalve door gebed.” Onreine geesten hebben niet het vermogen om los te laten, ze leven van hun ‘bezetting’. Alleen door gebed, het zich richten op die volkomen Andere, de Ene die zich aan onze knellende voorstellingswereld onttrekt, en desondanks “over ons bewogen” is (vers 22), alleen door zo’n gebed is opstanding mogelijk.

 

Theo van Willigenburg

vanwilligenburg@kantacademy.nl