2:3


God zegent de zevende dag

en heiligt die;
want daarop heeft hij sabbat gehouden
   van al zijn werk,

dat God geschapen heeft om te doen.

2:4


Dit zijn de geboorten van de hemelen
   en het aardland
   toen zij werden geschapen,-

ten dage
dat de Ene, God, aardland en hemelen maakte.

2:5


Alle struikgewas van het veld

geschiedt nog niet op het land
en alle gewas van het veld
   spruit nog niet uit,-

want de Ene, God,
   heeft het nog niet doen regenen
   over het land

er is géén –rode– mensheid
om de –rode– grond te dienen.

2:6


Maar een damp klimt op van het land,-

en heeft doordrenkt heel het aanschijn
   van de –rode– grond .

2:7


Dan formeert de Ene, God,
   de –rode– mens

van stof uit de –rode– grond
en blaast in zijn neusgaten
   ademhaling van leven;

zo wordt de –rode– mens
   tot levende ziel

2:8


Dan plant

de Ene, God, een hof in Eden,- liefland,
   in het oosten;

en zet dáárin
de –rode– mens
   die hij geformeerd heeft.

2:9


Ontspruiten doet

de Ene, God, uit de –rode– grond
alle geboomte, bekoorlijk om te zien
   en goed om van te eten,-

met de boom des levens
   in het midden van de hof,

ook de boom
der kennis van goed en kwaad.

2:10


Een rivier trekt uit Eden naar buiten

om de hof te drenken;
vandaar af splitst hij zich
en is hij vierkoppig geworden.

2:11


De naam van de eerste is Pisjon,-

die is het die omrondt
heel het land van de Chavila,-
daar waar het goud is;

2:12


en het goud van dat land is goed;

daar is de edelhars, en het gesteente beril.

2:13


De naam van de tweede rivier is Gichon,

díe is het die omrondt
heel het land van Koesj.

Genesis 2, 3-13

Hier commentaar.