40:1 |
|
40:2 |
|
40:3 |
|
40:4 |
|
40:5 |
|
40:6 |
|
40:7 |
|
40:8 |
|
40:9 |
|
40:10 |
|
40:11 |
|
Jesaja 40, 1-11
Bijbeltekst van de week – Jesaja 40, 1-11
De perikoop wordt in de Hebreeuwse tekst afgesloten met een setoema, in de Naardense Bijbel twee punten. Maar de elf verzen worden ook onderverdeeld door driemaal een setoema: na de verzen 2, 5 en 8. Wat zich dan vertoont is dit: drie ‘strofen’ van drie verzen, ingeleid door twee verzen (de verzen 1 en 2) die als een opschrift werken.
Ik probeer dit driestrofige lied plus opschrift te begrijpen.
In vers 6 (dus de tweede strofe) is er een ‘ik’ die een vraag stelt in reactie op een stem die zegt ‘roep!’. Wie is die ‘ik’? In de verzen 1, 2 en 3 staan alle imperatieven in het meervoud (troost, spreekt, roept, bereidt, effent). Wie zijn die meer-dan-één die daar worden toegesproken? Niet de gemeente, niet Jeruzalem, want die moeten juist worden getroost en toegeroepen. Misschien de steden van Juda uit vers 9? Daar wordt Sion/Jeruzalem in het enkelvoud toegesproken (klim, vergeef, vrees niet, zeg) om de goede tijding uit het slot van vers 9 en de hele verzen 10 en 11 aan de steden van Juda aan te zeggen. Zou dat de beweging zijn: eerst mogen/moeten de steden van Juda Jeruzalem troost toeroepen, en vervolgens mag Jeruzalem/Sion als vreugdebode de steden van Juda verblijden met de advent (vers 10!) van de Ene in sterkte? Als het klopt is het prachtig. Alleen valt de ‘eenzaamheid’ van de stem van een roepende in de woestijn in vers 3 en een stem die zegt ‘roep’ in vers 6 des te meer op.
Ik ben er erg op tegen om Bijbelperikopen te ‘reshuffelen’ maar nu krijg ik de neiging om na vers 1 en 2, eerst strofe drie te lezen (verzen 9-11), dan strofe 2 (verzen 6-8) en tenslotte strofe 1 (verzen 3-5). Want dan komt er enige ‘logica’ in deze tekst over het grote komen des Heeren: de steden van Juda roepen Jeruzalem heil en zegen toe, Jeruzalem mag Juda antwoorden met ‘Hij zal komen’. Dan klinkt de stem van twijfel en aanvechting, – die ook een antwoord krijgt, en tenslotte is er in de woestijn een krachtige stem die roept dat er nu van Jeruzalem uit een brede en effen weg mag worden gebaand waarover de glorie van de Ene zal uitrijden naar ‘alle vlees tezamen’. Zij zullen zien (vers 5) dat het woord/het spreken van de Ene (verzen 8 en 5) geen ijdel geklap is.
Pieter Oussoren
http://www.luthersekerkapeldoorn.nl/5/predikant