2:13 |
|
2:14 |
|
2:15 |
|
2:16 |
|
2:17 |
|
2:18 |
|
2:19 |
|
2:20 |
|
2:21 |
|
2:22 |
|
2:23 |
|
2:24 |
|
2:25 |
|
Johannes 2, 13-25
Bijbeltekst van de Week – Johannes 2, 13-25
Voor wie de tiende druk van de Naardense Bijbel gebruikt: in Johannes 2, 19 regel 3 ontbreekt tussen ‘zal ik’ en ‘opwekken’ het woordje hem. Dat moet er wel instaan. Sorry, kopers en lezers…
Te Kana in Galilea heeft Jezus een eerste teken van ‘glorie’ gegeven, nu maken Juda en Jeruzalem kennis met de Messias die niet uit Galilea mag komen (Joh. 7, 41b-42), maar –bij Johannes– toch echt een gave Galileeër is, in Joh. 4, 9 voor een Judeeër gehouden, in Joh. 8, 48 voor een Samaritaan.
De aanleiding voor de klim naar Jeruzalem is de nabijheid van het Pesach der Judeeërs. Het zou kunnen dat dat zoiets betekent als ‘Pesach’, u weet wel: het joodse Pasen. Maar waarschijnlijker vind ik de veronderstelling dat Galilea, Samaria en Judea niet op dezelfde dagen Pesach vierden. Bij Pieter W. van der Horst, De Samaritanen, heb ik net gelezen dat Samaritaans en Juees Pesach nóóit samenvallen. Zo zou ook Galilea een eigen paasdatumberekening kunnen hebben, afwijkend van Judea. (Toen ik in 1962 in de Utrechtse Buurkerk alle Paasdiensten had meegevierd daalde ik af naar Parijs om daar Russisch Pasen mee te maken, in dat jaar een week later dan het westerse feest.)
Maar meer nog dan een datering is ‘het Pesach der Judeeërs’ (het zinnetje komt vaker voor!) een eerste signaal van Jezus’ uiteindelijke Passie en Pasen in Jeruzalem. In de verzen 18 tot en met 22 gaat het dan ook daarover, in tekentaal, een raadsel dat op het moment noch door de Judeeërs noch door Jezus’ leerlingen uit Galilea begrepen wordt. (Wie verslaafd is aan het woord “Joden” in de tekst van Johannes kan hier lezen: de Judese Joden en de Galilees-Joodse leerlingen, – want ‘Joden’ zijn ze allemaal; het is niet ‘Jezus en de leerlingen’ tegenover ‘de Joden’.)
In vers 15 vertaal ik hieron met ‘heiligdom’, en in de verzen 19-21 naos met ‘tempel’. Ik doe dat overal in het Nieuwe Testament. Ik vermoed dat het verschil iets wil betekenen, maar ik weet (nog) niet wát.
De verzen 17 en 22 intrigeren me. Ik denk dat die er toe hebben geleid dat Joh. 2,13-25 een veertigdagenperikoop is geworden. In de verzen 17 en 22 wordt aan de doopleerlingen bijna vóórgeschreven wat zij in de Paasnacht hebben te gedenken en geloven: Jezus’ ijver voor het huis van de Vader en zijn profetie over de tempel die zijn lichaam is.
Pieter Oussoren