1:5 | Maar* Lucas gebruikt het woord ‘maar’ zonder dat een tegenstelling lijkt bedoeld. Soms wordt daarmee iets opmerkelijks of onverwachts aangekondigd, soms slechts een tussenzin. het geschiedt in de dagen dat Herodes koning over Judea is: zomaar een heiligdomsdienaar, genaamd Zacharias, uit de dagorde van Avia, heeft een vrouw uit de dochters van Aäron; haar naam is Elisabet.
|
1:6 | Maar beiden zijn ze rechtvaardigen tegenover God, wandelend in al de geboden, en in de gerechtigheden van de Heer onberispelijk,
|
1:7 | en een kind hebben ze niet, omdat Elisabet onvruchtbaar is; en beiden zijn met hun levensdagen ver heen.
|
1:8 | Maar het geschiedt als zijn dagorde staat opgesteld tegenover God en hij de heiligdomsdienst doet
|
1:9 | dat hij het lotsteentje trekt -dat is naar de gewoonte van de heiligdomsdienst- voor het brengen van het wierookoffer en binnenkomt in de tempel van de Heer,
|
1:10 | terwijl heel de volheid van de gemeenschap buiten in gebed is, dat uur van het wierookoffer.
|
1:11 | Maar aan hem laat zich zien een aankondig-engel van de Heer, staande aan de rechterzijde van het altaar voor het wierookoffer.
|
1:12 | Zacharias is geschokt om wat hij ziet, en vreze valt over hem.
|
1:13 | Maar de aankondig-engel zegt tot hem: vrees niet, Zacharias, want je smeking is verhoord: je vrouw, Elisabet, zal je een zoon baren en als zijn naam zul je roepen: Johannes;
|
1:14 | vreugde en verrukking zal hij voor je zijn, en vélen zullen zich over zijn geboorte verheugen;
|
1:15 | want hij zal groot zijn voor het aanschijn van de Heer, ‘wijn en sterke drank zal hij niet drinken’
(Num. 6,3): van heilige geestesadem zal hij vervuld worden, reeds van zijn moeders schoot af
|
1:16 | en velen van de zonen-en-dochters van Israël zal hij doen omkeren naar de Heer, hun God:
|
1:17 | hij is het die zal uitgaan voor zijn aanschijn met de geest en de kracht van Elia,- ‘om de harten van vaderen te bekeren tot kinderen’ (Mal. 3,24) en ongehoorzamen in de bezonnenheid van rechtvaardigen,- om voor de Heer gereed te maken een weltoegeruste gemeenschap!
|
1:18 | Dan zegt Zacharias tot de aankondig-engel: ‘waaraan zal ik dit wéten?’ (Gen. 15:8), want ik ben oud, en ook mijn vrouw is ver heen met haar levensdagen!
|
1:19 | Ten antwoord zegt de aankondig-engel tot hem: ik, ik ben Gabriël die voor Gods aanschijn staat en ik ben uitgezonden om tot jou te spreken en je dit alles aan te kondigen;
|
1:20 | zie, je zult zwijgen, je zult niet kunnen spreken tot op de dag dat dit alles geschiedt,- daarvoor dat je geen geloof gehecht hebt aan mijn woorden die vervuld zullen worden als het hun moment is!
|
1:21 | De gemeenschap is in afwachting geweest van Zacharias; en zij hebben zich verwonderd dat hij zo lang in de tempel is.
|
1:22 | Maar toen hij naar buiten kwam heeft hij niet tot hen kunnen spreken, en dan herkennen ze dat hij in de tempel een gezicht gezien heeft; hij heeft hun toegewenkt en is stom gebleven.
|
1:23 | Het geschiedt: met dat de dagen van zijn eredienst vervuld zijn gaat hij heen, naar zijn huis;
|
1:24 | maar ná deze dagen ontvangt zijn vrouw, Elisabet; zij verbergt zich vijf maanden, zeggend:
|
1:25 | zo heeft de Heer aan mij gedaan!- in de dagen waarin hij heeft toegezien om mijn smaad bij de mensen weg te nemen.
|
Lucas 1, 5 – 25 (let op 1,7 en 2,7)
Het Hebreeuws heeft geen werkwoord “hebben”. Om een bezitsrelatie aan te duiden, gebruikt men andere woorden. “Ik heb een zoon” verwoordt men als volgt: “Aan / voor mij (is) een zoon”. Eigenlijk een beste mooie manier van zeggen: die zoon is dus niet zozeer van mij, als wel voor mij.
In Lucas 1 en 2 gebruikt Lucas geen gewoon Grieks maar “Hebreïserend Grieks”. Zijn Grieks leunt sterk aan tegen de Septuagint. Dat geeft deze hoofdstukken een heel “bijbelse” klank. Om in het Nederlands hetzelfde effect te verkrijgen, zoudt gij de tale Kanaäns moeten gebruiken.
Eén van de typisch Hebreeuwse uitdrukkingen vinden we in 1,7. Daar staat “… een kind hebben ze niet”. Maar het Grieks heeft letterlijk: “… aan / voor hen is geen kind”. Ouk èn autois teknon. Natuurlijk, dat vertaalt iedereen in het Nederlands met behulp van het werkwoord hebben. De letterlijke vertaling “Er was voor hen geen kind” klinkt teveel alsof de ooievaar voor iedereen een kind had, alleen niet voor Zacharias en Elisabeth. Een idiote gedachte. Vreemd genoeg vertaalt iedereen een hoofdstuk verder, in 2,7 echter wél op die manier. “Ouk èn autois topos”. Dat is letterlijk: “…aan / voor hen is geen plaats”. Te weten in de herberg. Dat geeft iedereen pijnlijk consciëntieus weer met: “Voor hen was geen plaats.” Daar weten wij dominees wel raad mee. Er is geen plaats! Zie je wel, ze willen Jezus niet! Wat een wereld! En wij, is er bij ons wél plaats? Enz.
Maar waarom zouden we die uitdrukking niet gewoon herkennen als een Hebreïserende manier van zeggen? In het Nederlands weer te geven met behulp van het werkwoord hebben. “Zij (nl. Jozef en Maria) hadden geen plaats in de herberg”. Naar de reden kun je gissen. Voor de hand ligt: dat ze gewone lui waren, met weinig geld. Een voorstel voor een Bijbel In Nog Gewonere Taal zou zijn: “Se sate niet in het hotel.” (Zie Rochus Zuurmonds zeer informatieve artikel over Lucas 2,7; Amsterdamse Cahiers no. 2, pag. 94-130, getiteld ‘Geen plaats in de herberg’.)
In elke Kerstmeditatie wordt flink gefantaseerd. Mag ik dan ook even? Se sate niet in het hotel. Waar dan wel? Bij een verre achterneef natuurlijk, in een simpel plattelandsgezin. En toen werd de kleine geboren, twee weken te vroeg. Wat nu? Vindingrijk als men was, besloot men de kribbe als wieg te gebruiken. Arme mensen moeten altijd improviseren.
Ik moet denken aan het bekende gezang, ik ben het precieze nummer vergeten:
Me wiegie was een stijfselkissie,
me deken was een baaien rok.
We wiegie was versierd met strikkies,
me warreme kruik sat in een ouwe sok.
In die kringen is Jezus dus geboren.
Wouter van Voorst