10:38 |
|
10:39 |
|
10:40 |
|
10:41 |
|
10:42 |
|
Lucas 10, 38-42 Je doet het ook nooit goed
Jezus heeft net de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan verteld. “Ga voort en doe jij evenzo!”, zegt hij tegen de bedremmelde wetsgeleerde. Het volgende vers pakt het werkwoord “voortgaan” (poreuoo) op. “Maar als ze voortgaan…” Een vrouw verwelkomt de reizigers in haar huis. Ze stelt een daad van gastvrijheid. Wel niet zo heldhaftig als wat de Samaritaan deed met die halfdode reiziger, maar toch: een beginnetje van navolging.
Heb je weleens de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan met een groep gelezen? En gevraagd met wie de mensen zich identificeren? Vaak met de barmhartige Samaritaan. Maar hoe en wanneer dan? Het antwoord is steevast nogal petty. Het stelt niets voor vergeleken met wat de Samaritaan deed, die immers zijn leven waagde. Ik heb eens een pannetje soep gebracht. Soms heb ik een vriendelijk woord voor iemand die het moeilijk heeft… Ik eh, … Is het eigenlijk terecht dat ik mezelf met de Samaritaan identificeer? Welke rollen zijn er nog meer te verdelen?
Wat Marta doet is klein, maar ook weer niet heel klein. Ze verwelkomt een groep reizigers in haar huis. Ze maakt werk van Jezus’ oproep en sleept met potten en pannen. Maar ’t is weer niet goed. Nee, zegt Jezus, Maria kiest het goede deel, dat bestaat uit nietsdoend luisteren. Marta zal wel gedacht hebben: je doet het ook nooit goed. Probeer ik zo goed en zo kwaad als ’t gaat die Samaritaan na te doen, (dat moest toch?) blijkt dat ik helemaal niets had moeten doen. Nu ja, luisteren.
Wonderlijke constellatie. Eerst moeten we “evenzo doen”, dan ontmoedigt Jezus het doen weer. Waarom? Misschien om een voorbarig doen tegen te gaan? Een doen dat niet wortelt in horen? Een doen waarmee we wel de wereld veranderen, maar als onveranderde (want niet luisterende) mensen? Een kerkelijk gedoe dat niet voortkomt uit de liturgie?
Jezus heeft het bij Marta in huis natuurlijk gehad over de kersverse gelijkenis. En over de wonderlijke omkeringen die daarin zitten. Bijv. dat “mijn naaste”, object van mijn barmhartigheid, verschijnt als iemand “die ontferming heeft betoond” (37). Pas als je flink van je stuk gebracht bent, al luisterende, opent zich het perspectief op een nieuw doen. Eerst is er met jou gedaan, dan mag jij doen. Maar dat is pas aan het einde van de liturgie. “Gemeente, ga dan heen in vrede, doe evenzo, …”
Wouter van Voorst