12:32 |
|
12:33 |
|
12:34 |
|
12:35 |
|
12:36 |
|
12:37 |
|
12:38 |
|
12:39 |
|
12:40 |
|
12:41 |
|
12:42 |
|
12:43 |
|
12:44 |
|
Lucas 12, 32-44 Aalmoezen en inwerpzakken
Twee opvallende vertalingen in het begin van dit gedeelte. Pieter Oussoren vertaalt eleèmoosunè niet met ‘aalmoes’ (een Nederlands woord dat direct van het Grieks is afgeleid), maar met ‘(teken van) ontferming’. En ballantia (meervoud) worden ‘inwerpzakken’ in plaats van het gebruikelijke ‘beurzen’ of ‘geldbuidel’ (NVB, enkelvoud!).
Ballantia (of balantia) komt alleen in Lucas voor. Omdat het afgeleid is van het werkwoord ballein (werpen) – een werkwoord dat Lucas precies 18 keer gebruikt – , vertaalt Oussoren het met het aanschouwelijke ‘inwerpzakken’. Je ziet de munten al verdwijnen. Zo’n letterlijke vertaling wil geen grootse theologie impliceren, het is meer de verrassing van het wat ‘zakkerige’ woord ‘inwerpzak’ die de toon zet van de tekst en mooi contrasteert met de ‘schat (thèsauron) in de hemelen’ (vers 32).
Meer is er aan de hand met eleèmoosunè. ‘Aalmoes’ lijkt wel een mooie letterlijke vertaling, maar het probleem is dat we bij ‘aalmoes’ allerlei connotaties hebben (‘aalmoezen geven’), waarmee Oussoren de bijbeltekst niet wil vermoeien. Het woord is afgeleid van het werkwoord eleeoo ‘medelijdend helpen’, ‘zich ontfermen over’, vandaar ‘weldaad’ of ‘ontferming’. Dat doet wel denken aan een gift voor de armen, maar daarmee vergeten we dat de Septuaginta (de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel) dit Grieks gebruikt als vertaling van chesed: liefde, vriendschap (Gen 47, 29), en emet: trouw (Jes. 38,18).
Je bezittingen gebruiken in dienst van trouw en vriendschap aan je naaste, niet ten dienste van je eigen geluk, daar gaat het om. Als je dat doet merk je dat het geluk van die naaste de helft is van je eigen geluk. Dan merk je dat ‘hebben’ en het organiseren van ‘zekerheid’ niets voorstelt, maar wel de trouw van een ander, ultiem ervaren in de trouw van God die ons het leven schenkt.
Je kunt alles bezitten, maar je leven kun je niet bezitten. Je kunt het hoogstens zo goed mogelijk ‘beheren’. “Zalig die dienaar, welke zijn heer, als hij komt, zó doende zal vinden!”
Theo van Willigenburg
vanwilligenburg@kantacademy.nl