14:25


Maar: talrijke scharen

zijn met hem meegetrokken;
hij keert zich om en zegt tot hen:

14:26


als iemand tot mij komt

en niet zijn vader, moeder,
vrouw, kinderen, broers, zussen,
ja, zelfs ook zijn eigen lijf-en-leven
haat,
kan hij geen leerling van mij wezen!-

14:27


al wie niet zijn eigen kruis draagt

en mij achterna komt,
is niet bij machte om leerling van mij te wezen;

14:28


want zomaar een uit u die

een toren wil bouwen,
zal hij niet eerst gaan zitten
en de besteding berekenen,-
of hij genoeg heeft ter afwerking?-

14:29


opdat niet

wanneer hij een fundament legt
en niet in staat is hem te voltooien,
allen die dat aanschouwen
zullen beginnen hem te bespotten

14:30


en zeggen: deze mens begon te bouwen

en was niet in staat hem te voltooien!-

14:31


of zomaar een koning die vertrekt

om met een andere koning
samen te treffen voor een oorlog,
zal hij niet eerst gaan zitten en zich beraden
of hij bij machte is
met tien duizendtallen
hem te ontmoeten
die met twintig duizendtallen
op hem afkomt?-

14:32


maar zo niet, dan zal hij

als hij nog ver weg is
een afvaardiging uitzenden
en vragen naar wat tot vrede leidt;

14:33


welnu, zo geldt voor een ieder van u:

wie niet afscheid neemt
van al wat hemzelf toebehoort
is niet bij machte mijn leerling te wezen!-

Lucas 14, 25-33

De opwekkingsprediker David Maasbach (Stichting Johan Maasbach Wereldzending) kwam onlangs in opspraak omdat hij op grond van Lucas 14, 26 zijn gelovigen had opgeroepen om radicaal te breken met hun ongelovige ouders, kinderen, vrienden of partner. Kinderen uit Maasbachs beweging zouden vervolgens hun ouders niet meer willen zien of ouders hadden hun kinderen het huis uitgezet. Want Jezus zegt toch zelf: “als iemand tot mij komt en niet zijn vader, moeder, vrouw, kinderen, broers, zussen, ja, zelfs ook zijn eigen lijf-en-leven haat, kan hij geen leerling van mij wezen.”

Toen ik hoorde van de rel rond Maasbach dacht ik: dat heb je er van als je een Bijbelvers volledig uit zijn context haalt. Je kunt deze ‘harde’ woorden alleen begrijpen als je heel hoofdstuk 14 leest, en niet zoals het Oecumenisch Leesrooster na vorige week een flink aantal verzen overslaat (stel je voor dat de evangelielezing te lang duurt!). Gelukkig drukt de Naardense Bijbel altijd hele hoofdstukken ononderbroken af, zonder misleidende tussenkopjes (die in het Grieks niet voorkomen). Héél hoofdstuk 14 biedt de context en dus ook de uitleg voor dat vermaledeide vers 26.

In hoofdstuk 14 gaat het op allerlei manieren over sociale status en sociale bescherming gebaseerd op wederkerigheid en dat in het kader van de vraag wie er geroepen is om de Weg van Jezus te gaan en burger te worden van Gods nieuwe wereldorde. En telkens horen we: denk niet dat een sterke sociale positie je echt helpt. Als je bij je gastheer aankomt, denk dan niet dat je vanzelfsprekend de beste plaats aan tafel krijgt. Ga er liever van uit dat je onderaan komt te zitten! En als je zelf een gastmaal aanricht, nodig dan niet je vrienden uit in de verwachting dat zij jou een wederdienst zullen bewijzen, maar nodig juist armen, kreupelen, lammen en blinden uit. Want wat gebeurt er als je alleen je Eigen Soort Mensen uitnodigt? Ze zijn niet werkelijk geïnteresseerd in jou en je feestmaal! Ze hebben het ineens te druk met hun eigen leven. Bestaande sociale codes en kringen blijken bedrog!

In dat kader wil de leerling van Jezus ook niet leunen op hét belangrijkste vangnet in de Midden-Oosterse cultuur: je familie. Zonder je vader, moeder, broers, zussen en kinderen ben je in die cultuur niets, heb je geen kruiwagen, geen levensverzekering, geen oudedagsvoorziening en geen noodzakelijke mantelzorg. Toch moet je die zekerheden haten, want als je er eens goed voor ging zitten (net als die bouwmeester die rekent of hij wel een toren kan bouwen), dan zul je ontdekken dat er geen zekerheid is. Je zult zien dat je een fundament hebt gelegd dat nergens toe dient! Jouw zekerheden bieden geen enkele zekerheid. Je denkt dat je je leven in de hand hebt? Je denkt dat je goed gekozen hebt? Dat je voldoende zekerheid om je heen verzameld hebt? Vergeet het maar. Het zijn uiteindelijk schijnzekerheden. Daarom zegt Jezus (vers 33): “wie niet afscheid neemt van al wat hemzelf toebehoort is niet bij machte mijn leerling te wezen!” Jezus duidt op een heel ander soort zekerheid. Daarover gaat hoofdstuk 15.

 

Theo van Willigenburg

vanwilligenburg@kantacademy.nl