17:1 |
|
17:2 |
|
17:3 |
|
17:4 |
|
17:5 |
|
17:6 |
|
17:7 |
|
17:8 |
|
17:9 |
|
17:10 |
|
Lucas 17, 1-10 – sjofel
Waar de Naardense Bijbel in vers 10 spreekt over “doodgewone dienaars” (“wat we moesten doen hebben we gedaan!”), hebben bijna alle standaardvertalingen het over “onnutte” dienaars. Het Griekse achreios is inderdaad afgeleid van a- (‘niet’) en chreia (‘nut’, afgeleid van chraomai, ‘gebruiken’). Het lijkt dus te gaan om ‘nutteloze’, ‘onbruikbare’ dienaars. Maar dat is vreemd, want de dienaars in dit gedeelte zijn helemaal niet ‘nutteloos’. Ze hebben net het eten bereid en opgediend zodat hun heer “maaltijd kon houden” (vers 8).
Waarom dan dat woord achreios? Omdat het in de Griekse versie van de Hebreeuwse Bijbel wordt gebruikt als vertaling van het Hebreeuwse shofeel: ‘sjofel’, ‘laag’, ‘nederig’. ‘gering’. Als koning David in 2 Samuel zónder koningsmantel danst en springt voor de binnengedragen ark Gods, ergert Sauls dochter Michal zich zo aan dit ‘leeghoofdige’ gedrag, dat ze hem ernstig berispt omdat de koning zich voor de ogen van de dienstmaagden en dienaars heeft ‘ontbloot’. Daarop antwoordt David: ” Ik heb gespeeld voor het aanschijn van de Ene!– ik wil nog wel geringer zijn dan dit keer, – ik zal sjofel zijn in eigen ogen, en bij de dienstmaagden waarover je iets zei, bij hen zal ik geëerd zijn.” (2 Samuel 6, 21-22)
Deze parallel verklaart ook waarom Lucas 17 voor ‘dienaar’ het woord doulos, ‘slaaf’ gebruikt in plaats van het gebruikelijke diakonos, ook al wordt hier wel degelijk gedacht aan de ‘diakenen’ die de tafeldienst en overige ‘diakonale zorg’ verrichten in de gemeente. De diakonos is primair degene die dienst verricht aan de tafel, maar Lucas gebruikt met opzet doulos omdat hij wil dat wij denken aan die koning David die sjofel wilde zijn in zijn eigen ogen, om geëerd te worden bij de slaven.
Dat is de ware dienst aan de Ene: je gelijk weten aan de ‘kleinen’ (geringen) in vers 2, in plaats van ze te laten struikelen over hun eigen onvermogens; je gelijk weten met die broeder die zevenmaal daags tegen je zondigt. Dát is het geloof –de vertrouwvolle levenshouding– waarmee bergen worden verzet en zelfs de meest diepgewortelde bomen (de moerbeivijgenboom) worden ontworteld en weggespoeld. Die moerbeivijgenboom is trouwens icoon van economische uitbuiting: de vruchten zijn alleen eetbaar als ze worden ingesneden vóór ze rijpen. Die intensieve en slecht betaalde arbeid werd door armen en herders uitgevoerd. De profeet Amos zou zo’n insnijder (‘steker’) van moerbeivijgen zijn geweest ; zie Amos 7, 14 in de LXX, waar Amos zichzelf een knizoon (van knizoo – ‘steken’, ook wel ‘zwoegen’) van sukamina (‘moerbeivijgen’) noemt.
Theo van Willigenburg vanwilligenburg@kantacademy.nl