18:1


Maar hij heeft tot hen een zinnebeeld gezegd

met het oog daarop dat ze altijd
moesten bidden
en niet verslappen,-

18:2


zeggend:

er is in zomaar een stad
zomaar een oordelaar geweest
die God niet vreesde
en om geen mens zich bekommerde;

18:3


maar er is juist in die stad een weduwe geweest,

die tot hem kwam, zeggende:
verschaf mij recht
jegens mijn rechtstegenstander;

18:4


hij heeft niet gewild, een tijd lang,-

maar daarna zegt hij bij zichzelf:
hoewel ik God niet vrees
en mij om geen mens bekommer

18:5


zal ik toch,

doordat deze weduwe mij last bezorgt,
haar recht schaffen,
opdat ze niet uiteindelijk
mij in m’n gezicht komt slaan!

18:6


Maar de Heer zegt:

hoort wat hij zegt,
de oordelaar die geen recht wou schaffen!-

18:7


maar zou God het dan niet doen,

recht schaffen aan zijn uitverkorenen,
die tot hem schreeuwen dag en nacht
en lankmoedig zijn jegens hen?

18:8


ik zeg u dat hij het met haast zal doen,

hun recht verschaffen!-
alleen: als de mensenzoon komt,
zal hij dan dit geloof wel vinden
op het aardland?

Lucas 18, 1-8 Oordelaar

In de parabel over de ‘onrechtvaardige rechter’ vertaalt de Naardense Bijbel het Griekse kritès met ‘oordelaar’ in plaats van ‘rechter’. Dat komt omdat een van de belangrijkste vragen in de evangeliën draait om het ‘oordeel’: wat is het juiste of onjuiste oordeel en vooral: wie oordeelt er juist en wie niet? Het Griekse werkwoord is hier krinomai, of upokrinomai : scheiden, onderscheiden, oordelen, in de zin van over iets een beslissend oordeel vellen. De Septuaginta vertaalt hiermee alles wat te maken heeft met rechtspreken en berechten (krisis = beslissing, oordeel, beoordeling, uitspraak). In de evangeliën zijn het de Farizeeërs (de rabbijnse school die de eerste eeuw dominant was in het herinterpreteren van de traditie en het vormgeven van het religieuze leven) die zich graag een leidend oordeel aanmatigen: ze scheiden graag het juiste van het onjuiste, al waren ze daarin minder conservatief dan de Sadduceeërs. Maar dat oordeel is ondermaats, zegt de evangelist. De Farizeeërs zien niet wat Jezus wil openbaren. Ze zijn ziende blind en brengen verkeerde scheidingen aan.

Als de Farizeeërs in de evangeliën hypokritai worden genoemd, dan betekent dat niet schijnheiligen of hypocrieten, maar: ondermaatse oordelaars. Hun ondermaatse oordeel staat tegenover de gezaghebbende uitspraken van Jezus. In plaats van het te hebben over Jezus’ ‘antwoord’ aan de Farizeeërs, vertaalt Pieter Oussoren daarom soms dat hij iets ‘ten oordeel’ zegt (zeker als in de omgeving het begrip ‘oordeel’ nadrukkelijk voorkomt).

Lucas is de evangelist die het meeste ‘speelt’ met de Griekse stam krina uit het werkwoord krinomai, bijvoorbeeld in hoofdstuk 12, waar de de leliën – ta krina! – des velds ten voorbeeld worden gesteld. In onze passage uit Lucas 18 gaat het over het oordeel van God, Hij die recht verschaft. Als zelfs een onrechtvaardige oordelaar een zeurende weduwe na lang aandringen recht verschaft, hoeveel te meer zal God zelf (die volkomen rechtvaardig is) recht schaffen aan zijn uitverkoren. Dit is een typische rabbijnse kol wachomer redenering. Het gaat van licht naar zwaar: als zelfs een onrechtvaardige rechter recht verschaft hoeveel te meer zal een rechtvaardige God dat doen!

Theo van Willigenburg

vanwilligenburg@kantacademy.nl