18:9 |
|
18:10 |
|
18:11 |
|
18:12 |
|
18:13 |
|
18:14 |
|
Lucas 18, 9-14 Verzoening
‘O God, wees mij, zondaar, genadig.’ Het overbekende, roerende tollenaarsgebed. Eerlijk gezegd voel ik me bedrogen nu blijkt dat er in werkelijkheid staat: ‘o God, verzoen u met mij, – zo’n zondaar!’ (vs. 13) Het fameuze tollenaarsgebed blijkt een verzinsel van vertalers te zijn. Nu kun je zeggen: maakt het wat uit, die andere bewoordingen? Verzoenen, genadig zijn, vergeven: het is toch één pot nat? Laat theologen maar discussiëren over de dogmatische finesses.
Toch kan iedere bijbellezer aanvoelen dat er een verschil is tussen ‘genadig zijn’ en ‘zich verzoenen met’. Genadig zijn is een attitude. Een besluit in God, dat zich uit in een eenzijdig Godswerk. Zich verzoenen met is een heel proces, excusez le mot. Het moet weer goed komen tussen twee partijen die om welke reden dan ook niet meer met elkaar kunnen. Dat vraagt offers. En laat de tollenaar zich nu in de tempel bevinden! Daar wordt geofferd; iets dat volgens dr. O. Noordmans betekent: geven in de hoogste graad. Liefde in de uiterste consequentie. Deze consequentie voert niet zum Teufel, maar wel zum Tode. De tollenaar bidt dat hij op de weg van de verzoening geplaatst mag worden.
Hoe kan het dan, dat al die vertalingen de verzoening weglaten en het over genade hebben? Mijn complottheorie is dat de reformatie erachter zit. Sola gratia! (En nog een heleboel meer sola.) Welnu, als dat onze ideologie is, dan willen we dat overal terugzien. God is een mens genadig, gratis. Je hoeft er niets voor te doen. Werken doen er niet toe. Een druk op de knop is voldoende om je forensisch rechtvaardig te verklaren.
Hoe anders zou het zijn, als er sprake was van verzoening. Dat vergt een wederzijdse inspanning. Immers, beide partijen moeten zich verzoenen. Als God zich met de tollenaar verzoent, geldt nog altijd voor de tollenaar: ‘laat u met God verzoenen!’ (2 Korintiërs 5,20) Verzoening is hard werken, met vallen en opstaan.
Een andere gedachte. ‘o God, verzoen u met mij, – zo’n zondaar!’ Het is alsof de tollenaar bidt: ‘God, accepteer mijn bestaan. Mijn excuses dat ik er ben, zo’n lelijke vlek in uw mooie schepping. Het had niet zo moeten zijn, maar ik ben er.’ Wat zal God doen? Die lelijke vlek gewoon negeren? Net doen of die man een prima kerel is? Of zich daadwerkelijk inlaten met deze dissonant in de harmonie der sferen? Wie een kruis slaat, weet dat God voor het laatste gekozen heeft. Hij maakt zich het gebaar van de tollenaar eigen.
Wouter van Voorst