10:17 |
|
10:18 |
|
10:19 |
|
10:20 |
|
10:21 |
|
10:22 |
|
10:23 |
|
10:24 |
|
10:25 |
|
10:26 |
|
10:27 |
|
10:28 |
|
10:29 |
|
10:30 |
|
10:31 |
|
Marcus 10, 17-31
Bijbeltekst van de Week – Marcus 10, 17-31
Al de drie synoptische evangeliën hebben dit verhaal (Matteüs 19, 16-26 en Lucas 18, 18-27), en alle drie hebben het over iemand ‘de veel bezittingen heeft’, al spreekt alleen Matteüs over een ‘jongeling’. Lucas heeft het over ‘zomaar een overste’ en Marcus slechts over ‘één’. De Naardense Bijbel kent geen tussenkopjes, gelukkig maar! Ze staan niet in de Griekse tekst en ze geven meestal de verkeerde indruk (‘Kopjes zijn ketterij’ / ‘Headings are heresy’ zo zeg ik altijd). Want gaat het verhaal van de ‘rijke jongeling’ wel over de rijken onder ons? Is veelheid van bezittingen wel de issue? Veel opvallender in dit gedeelte is de wijze waarop Jezus de Tien Woorden citeert. Hij noemt alleen de geboden van de ‘rechter tafel’ en dan ook nog eens in een andere volgorde: hij begint niet met ‘Eer je vader en je moeder’, maar eindigt daarmee. Waarom? Is er een misschien een oplopende graad van moeilijkheid? ‘Niet moorden’ dat is voor de meesten van Jezus toehoorders niet zo moeilijk, net zoals ‘geen overspel plegen’ (sociaal sterk afgekeurd) en ‘niet stelen’ (levensgevaarlijk). Met ‘niet leugenachtig getuigen’ wordt het al lastiger: dat gebeurde blijkbaar wel (denk aan de leugenachtige getuigen bij Jezus’ proces). ‘Niet roven’ is Marcus’ vertaling van het ‘niet begeren wat van je naaste is’ in Exodus 20. Door begerig te kijken naar wat de ander heeft (en jij niet) ben je al aan het roven! En dan komt ‘Eer je vader en je moeder!’ Dat is een issue in Marcus. In Marcus 7, 10-11 is er een heftig dispuut tussen Jezus en de Farizeeërs juist over dit gebod. In Marcus 6, 4 vergelijkt Jezus zichzelf met profeten die overal geëerd worden “behalve in zijn vaderstad, onder zijn verwanten en in zijn eigen huis”. En in Marcus 3, 31-35 staan Jezus’ moeder en broers vergeefs op hem te wachten en noemt Jezus de toehoorders “die in een cirkel om hem zitten” en allen die “de wil van God zullen doen” zijn broeder, zuster en moeder.
Wat betekent het om je vader en moeder te eren? In Jezus’ tijd betekende dat vooral dat je hen ondersteunde in hun levensonderhoud, want een andere oudedagsvoorziening bestond er nog niet. Jezus lijkt het gebod om met je bezit hulp te bieden uit te breiden naar al onze broeders, zusters, vaders en moeders. (Zie vers 30 en 31) In plaats van begerig te kijken naar wat anderen hebben, is de weg nu: loslaten, niet vasthouden aan wat je hebt, delen. Elkaar eren door elkaar te dienen. Daarbij gaat het niet alleen om geld en goed. Aan het begin van Marcus 10 lezen we dat Jezus Juda binnenkomt; zijn grote en fatale tocht naar Jeruzalem gaat beginnen. Ons gedeelte herhaalt dat: “Toen hij een weg op vertrok” (vers 17). Een vreemde constructie (ook in het Grieks), want je zou verwachten: “Toen hij vertrok”. Door “een weg op” toe te voegen klinkt ineens de naam die aanvankelijk werd gegeven aan de Jezusvolgers na zijn dood en opstanding: zij die van ‘de Weg’ zijn (Handelingen 9, 2). Jezus’ weg is een aanklacht tegen de Jeruzalemse elite die meenden de bezitters te zijn van Gods geheim, de beheerders van de enige plaats waar God zou willen verkeren. Zij meenden alles te hebben wat nodig is. “Hoe moeilijk is het juist voor hen die het nodige hebben om het Koninkrijk Gods binnen te komen.” (Marcus 10, 23) Het heil van God, zijn helende werkelijkheid, is er voor allen die naar hem horen. Maar wat is het moeilijk om los te laten wat je zo dierbaar bezit. Hoe moeilijk is het om het te delen met hen die niet hebben, om weg te geven wat je dierbaar is. Moeilijker is het dan dat een kameel door het oog van de naald komt (Marcus 10, 25). Voor de interpretatie dat die ‘oog van de naald’ zou duiden op een kleine voetgangerspoort in de stadsmuur van Jeruzalem is, voor zover ik weet, geen historisch bewijs. Waarschijnlijk gaat het hier om een bestaand gezegde, zoals we in de Talmoed de uitdrukking vinden dat het je houden aan de geboden van de Tora net zo onmogelijk is als dat een ‘olifant door het oog van de naald komt’. Onmogelijk, maar toch niet helemaal: God zelf maakt het mogelijk (vers 27). Eeuwigheidsleven wordt niet alleen beloofd aan de eersten (Israël), maar ook aan de laatsten (de goyim). (Marcus 10, 31)
Theo van Willigenburg
vanwilligenburg@kantacademy.nl