12:38


Ook heeft hij

in zijn onderricht gezegd:
kijkt u uit voor de schriftgeleerden
wier wil het is in lange gewaden rond te lopen,
met begroetingen op de markten,

12:39


vooraanzitten in de samenkomsten

en vooraanliggen bij de maaltijden;

12:40


die de huizen van de weduwen opeten

en als verontschuldiging langdurig bidden:
zij zullen een overvloediger oordeel
moeten aannemen!

12:41


Hij zet zich neer tegenover de schatbewaking

en is gaan aanschouwen hoe de schare
kopergeld in de schatbewaking werpt.
Vele rijken hebben er veel ingeworpen.

12:42


Er is één weduwe, een arme, gekomen

die er twee penningen heeft ingeworpen,
dat is een duit.

12:43


Hij roept zijn leerlingen bijeen

en zegt tot hen: amen,
ik zeg u dat deze weduwe, die arm is,
er meer heeft ingeworpen dan allen
die iets in de schatbewaking wierpen;

12:44


want allen hebben er ingeworpen

uit hun teveel,
maar zij heeft uit haar tekort
alles wat ze had ingeworpen,-
heel haar levensonderhoud!

13:1


Als hij uit het heiligdom vertrekt

zegt één van zijn leerlingen tot hem:
leermeester, zie: wat een steenblokken
en wat een gebouwen!

13:2


En Jezus zegt tot hem:

je kijkt op tegen deze grote gebouwen?-
er zal geen steen
op een steen gelaten worden
die niet zal worden losgemaakt!

Marcus 12, 38 – 13, 2

Gebed als dekmantelactiviteit?

Deze verzen lijken zo te zijn weggelopen uit de boeken van Maarten ’t Hart of uit het cabaret van Fons Jansen. Het godsdienstig leven staat als een huis – ‘zie: wat een steenblokken en wat een gebouwen!’ – maar het is één en al schijn-heil. Het geld is bijeengeschraapt met busjes, collecten, stroopwafelacties en wat dies meer zij, soms onder verwijzing naar het penninkske der weduwe. Tenenkrommend. Het meest grotesk zijn wel de schriftgeleerden, ‘die de huizen van de weduwen opeten en als verontschuldiging langdurig bidden’ (vs. 40).

Inmiddels is er wel één en ander veranderd. De voorspelling uit Marcus 13,2 is aan het uitkomen. Als je de getallen ziet of prognoses van hoe de kerk er in 2025 bijligt, moet je onwillekeurig denken aan Jezus’ woorden: ‘Er zal geen steen op een steen gelaten worden die niet zal worden losgemaakt!’ Het is voorbij met het rijke godsdienstige leven, z’n lange gewaden en al dat moois. Aan kerkelijke godsdienst valt straks geen droog brood meer te verdienen. Reden tot nostalgie? Nee, dat is toch een miskenning van het oordeel Gods. We worden er terugblikkende zoutpilaren van.

Een vertaalkundig detail dat mijn aandacht trekt, is het volgende. In vers 40 eten schriftgeleerden huizen op terwijl ze ‘als verontschuldiging langdurig bidden’. Het Grieks heeft:pro-fasis, van pro-fainoo, letterlijk: voor-verschijnen, (ergens mee) voor de dag komen. Sommige vertalingen, zoals de Herziene Statenvertaling zetten gewoon naast elkaar: het opeten en het verschijnen als langbidder. Oussoren daarentegen ziet een verband. Het bidden dient als verontschuldiging voor het opeten van huizen. Hier vindt hij de Bijbel in Gewone Taal aan zijn zijde: ‘Ze doen net alsof ze uren aan het bidden zijn. Maar intussen pakken ze het bezit van weduwen af.’ Bidden als dekmantel-activiteit. ‘Sorry, ik ben nog aan het bidden; kunt u voor me koken?’

Het staat allemaal wel heel ver af van onze tijd. Welk respect dwingen Godsmannen nog af? Hun tijd is voorbij. Wat niet voorbij is, is het bidden als verontschuldiging. Ge kent dat wel. We zitten aan een overvolle dis en bidden: ‘Heer, wilt U ook zijn bij de mensen die honger hebben?’ Dat klopt niet. Gebed wordt zo tot verontschuldiging, een vrome smoes.

K.H.Miskotte daarentegen schrijft in zijn boekje De weg van het gebed “…dat het gebed dáád is en de geboortestonde van de concrete, helpende daad. In het gebed voor iemand intreden, betekent onmiddellijk beginnen metterdaad, waar de gelegenheid zich biedt, voor hem zich in te zetten. We zullen niet zo snel kunnen zeggen, dat dit ‘niet op onze weg ligt’ want we zijn juist door het gebed reeds begonnen op die weg te gaan.” (pag. 50)

Wouter van Voorst