3:20 |
|
3:21 |
|
3:22 |
|
3:23 |
|
3:24 |
|
3:25 |
|
Marcus 3, 20-35
Bijbeltekst van de Week – Marcus 3, 20-35
In zijn veel geprezen boek Van totem tot verrezen Heer (Pleckmans 2014) geeft Johan Leman drie criteria waarmee onderzocht kan worden of een evangeliebericht berust op historisch aanwijsbare handelingen en uitspraken van Jezus of dat er sprake is van latere theologische reconstructies die bedoeld zijn om een bepaalde boodschap over te brengen. Het eerste criterium betreft feiten die de evangelist vertelt terwijl ze zijn boodschap eigenlijk bemoeilijken (zoals Jezus’ doop door Johannes: moest de verrezen Heer gedoopt worden door de Baptist???). Het tweede criterium: als bij herhaling en op beslissende momenten iets over Jezus’ handelen en spreken wordt gezegd dat volstrekt tegen de toenmalige tijdgeest ingaat dan mogen we dat als daadwerkelijk gebeurd beschouwen. Belangrijkste voorbeeld is Jezus vele malen verhaalde omgang met sociaal marginalen en verachte mensen (tollenaars, sekswerkers en publieke zondaars). Dat is voor de toehoorders van de apostelen zo stuitend dat het de aanvaarding van de boodschap over Jezus’ hemelse afkomst wel moet verhinderen. Het staat de verkondiging na Jezus’ dood over deze verrezen Heer domweg in de weg, en dat alleen al duidt op een oorspronkelijke geschiedenis.
Als dit laatste criterium klopt dat zijn we in Marcus 2 en 3 aangekomen bij de kern van de historische Jezus: hij drijft onreine geesten uit, geneest zieken (op de sabbat), vergeeft zonden en eet met hoeren en meerdere tollenaars. Sterker nog: het lijkt wel of hij uitsluitend met maatschappelijk uitgestotenen aan tafel ligt (en niet bij zijn moeder, broers en zussen: Markus 3, 31-35). De centrale vraag in Markus 2,20-35 is dan ook uit welke geest Jezus spreekt en handelt: is het de heilige Geest (de geest van God) of is het uit Beëlzebul, de overste der demonieën? Voorwaar een cruciale vraag wanneer de leerlingen in de door hen op de Pinksterdag ontvangen Geest de aanwezigheid en kracht van deze Jezus van Nazareth menen te ervaren. Jezus antwoordt en parabolais, in zinnebeelden, of zoals het hier vertaald is: in tegenwerpspreuken. Feitelijk hanteert hij een prachtige rabbijnse redenering ad absurdum: Als het koninkrijk van Satan zo tegen zichzelf verdeeld is dat Jezus met kracht van Beëlzebul diens eigen demonieën uitdrijf, dan houdt dat rijk niet lang stand. Een verdeeld huis richt zichzelf te gronde
Nee, wie meent dat het spreken en handelen van Jezus, en dus ook van zijn verkondigers op de Pinksterdag , uit een ‘onreine geest’ is belastert daarmee de heilige Geest! De onvergeeflijke ‘zonde tegen de heilige Geest’ is dus geen specifieke immorele daad zoals vaak gedacht, maar de ontkenning dat de Verrezene maaltijd houdt bij mensen die door ons wordt uitgekotst. Zonde tegen de heilige Geest is de miskenning van het feit dat Jezus zonden vergeeft waar wij vergelding zouden zoeken, mensen bijstaat tegen de regels in en een dagtaak heeft aan het uitdrijven van tijdgeesten en andere demonieën.
Theo van Willigenburg