14:22 |
|
14:23 |
|
14:24 |
|
14:25 |
|
14:26 |
|
14:27 |
|
14:28 |
|
14:29 |
|
14:30 |
|
14:31 |
|
14:32 |
|
14:33 |
|
Matteüs 14, 22-33
Bijbeltekst van de Week Matteüs 14, (21) 22-33 (36)
Als Jezus hoort van de moord op Johannes vlucht hij “in een boot naar een plek in de woestijn om op zichzelf te zijn.” (14,12) De scharen die daarvan horen kunnen even snel lopen als Jezus kan varen, – ze wachten hem al op wanneer hij aankomt, en hij laat ze niet verhongeren. Na dit kleine paradijs, een grazige weide in de woestijn, wil Jezus nog steeds alleen zijn. Hij stuurt eerst de leerlingen de boot in om voor hem uit te varen naar het heilige –maar ook levensgevaarlijke– land, maakt zich los van de scharen, en heeft dan eindelijk in het heidense bergland een avond en een nacht vrij voor gebed.
Lucas 9, 29 zegt over zulk bidden van Jezus: “En het geschiedt terwijl hij bidt / dat het aanzien van zijn aanschijn / anders wordt.” Hier in Matteüs 14 ontvangt Jezus in zijn gebed kennelijk ‘zoonschap’ of ‘opstandingskracht’, of zelfs de gedaante van de Opgestane: de golven en de zee(!) bedreigen hem niet meer, hij wandelt over het water. En Petrus ook, op bevel van Jezus en zolang hij niet naar de wind kijkt.
Vertaaltechnisch: vers 33a, “De mensen in de boot” wordt in de tiende druk van de Naardense Bijbel (Herziene Versie 2014) “Maar die in de boot”, – om niet langer de indruk te laten bestaan dat er behalve de leerlingen nog meer mensen zijn ingestapt, al is dat nog steeds niet uitgesloten.
Pieter Oussoren