18:21 | Dán |
18:22 | Jezus zegt tot hem: |
18:23 | Daarom is het koninkrijk der hemelen |
18:24 | Als hij begint met vereffenen |
18:25 | Hij heeft niets om het terug te geven: |
18:26 | Dus valt de dienaar |
18:27 | Geroerd laat de heer van die dienaar |
18:28 | Als hij buiten komt |
18:29 | Dan valt zijn mededienaar neer en |
18:30 | Maar hij heeft dat niet gewild |
18:31 | Als dan zijn mededienaars zien |
18:32 | Dán |
18:33 | moest niet ook jij |
18:34 | En vertoornd |
18:35 | Zó zal ook mijn hemelse Vader doen |
Matteüs 18, 21-35
Bijbeltekst van de Week Matteüs 18,19 tot en met 19,3
Ik kan het niet laten om de perikoop weer net iets ruimer te nemen dan aangegeven, in de hoop dat er zo extra inzicht komt in 18,21-35.
In 19,1 breekt Jezus op uit Galilea en komt hij de grenzen van Judea binnen. Hebben we in hoofdstuk 18 dus te maken met ‘laatste gesprekken in Galilea’? Pas in 28,16-20 zien de leerlingen Jezus immers weer in Galilea. Of is het meer ‘laatste woorden vóór het binnenkomen in Judea’? En geeft dat extra gewicht aan hoofdstuk 18? Wordt er iets onderstreept? Als Galilea een nevenbetekenis heeft van ‘het leven met Jezus na Pasen’, dan wel!
De vraag van Petrus in 18,21 (‘Heer, hoeveel maal mag mijn broeder tegen mij zondigen / en moet ik hem vergeven..?’) komt niet uit de lucht vallen. Het gíng al over een broeder die tegen iemand zondigt en zich al dan niet terecht laat wijzen: óf zijn zonde wordt hem vergeven (van hem losgemaakt) óf ze wordt aan hem vastgebonden, lees ik in 18,18, – door de leerlingen op aarde en ‘in de hemel’, dus door God. Maar niet als automatisme, maar – lees ik in 18,19 – wanneer twee (of drie) op aarde eenstemmig bidden om bevestiging van hun handelen, namelijk iemand weer opnemen in de gemeente of voortaan als heiden of tollenaar beschouwen. Het oordeel is aan God.
Vers 20 lees ik als een verzekering dat de eendrachtige bidders van vers 19 Jezus in hun midden hebben: hij pleit met hen mee bij de hemelse Vader. Nee, het gaat niet zómaar, zonden losmaken of vastbinden. Vandaar – denk ik – de vraag van Petrus wanneer er genóeg gebeden en vergeven is… Nooit genoeg, zegt Jezus, gelijk ook door God aan óns onze schulden onbeperkt worden kwijtgescholden.
Ik heb in deze perikoop van de ‘broeders’ geen ‘broeders-en-zusters’ willen maken, ondanks mijn bereidheid om ‘inclusief’ te denken. In de Bijbel is de gedachte dat de zusters net zo zondigen als de broeders heel ver weg. Er bestáán zondaressen of vrouwen die zo worden genoemd, maar zondigen tegen medemensen en tegen God is allereerst mannenwerk. En het zijn ook vooral de mannen die het ‘zeventigmaal zeven’ van de vergeving nodig hebben in het leven met Jezus na Pasen…
Pieter Oussoren